Vergeving en herstel

Jef de Vriese • 84 - 2008 • Uitgave: 17
Geloof zoekt eerst de eer van God. Wij hebben het niet omdat wij niet bidden, of omdat wij verkeerd bidden. Onze hartstocht kan Gods eer overschaduwen. Onze motieven zijn mogelijk zelfgericht, mensverheffend, aards gebonden. Zo’n gebed kan God niet beantwoorden.

Dat belijden is tegenover God erkennen hoe ons leven in elkaar zit in het licht van Zijn heiligheid. Voor een deel van die duisternis hebben wij niet gekozen, of zijn wij slachtoffer. Voor een ander deel dragen wij alle verantwoordelijkheid. Wie belijdt, verklaart zich van al die duisternis te distantiëren, erkent niet zonder zonde te zijn (1Joh. 1:9-10), doet beroep op Gods barmhartigheid en proclameert Hem als bron van leven.

Vergeving is het hart van het Evangelie. Wie tot God nadert, moet die hartslag kennen en leven. Vergeving maakt dat God zich in heiligheid kan openbaren zonder oordeel uit te oefenen, maar met herstel. Wie herstel wil, moet dus vergeven zijn en zelf ook vergeven. Lichamelijke genezing heeft uiteindelijk geen zin zonder geestelijk herstel. God antwoordt de rechtvaardige, want het gaat niet om lichamelijk herstel op zich, maar om het ontvangen van leven (Jak. 1:12; 5:20). Een verstoorde relatie met God kan geen leven wekken. God wil allereerst onze heiligheid (Lev. 11:44; 1Petr. 1:13-16).

Volgens Jakobus 5 moeten de oudsten, om eventuele zonde aan te pakken, met de zieke dan ook een gesprek aangaan over zijn geestelijke toestand, zodat ze de zieke eerst geestelijk kunnen bemoedigen. Belijden herstelt de relatie met God en met elkaar en maakt het mogelijk dat de één de ander geestelijk draagt.

Jef De Vriese