Vergeving en verhoring

Jef de Vriese • 82 - 2006/07 • Uitgave: 8/9
Geloof zoekt eerst de eer van God. Wij hebben niet, omdat wij niet bidden, of omdat wij verkeerd bidden. Onze hartstocht
kan Gods eer overschaduwen. Wij willen Gods zegen eerder dan God zelf. Onze motieven zijn mogelijk zelfgericht, mensverheffend, aards gebonden, met meer passie voor ons eigen welbevinden dan voor een heilig leven. Zo’n gebed kan God niet beantwoorden.


Dat belijden, is tegenover God erkennen hoe ons leven, persoonlijk en collectief, in elkaar zit in het licht van Zijn heiligheid. Voor een deel van die duisternis hebben wij niet gekozen en zijn wij slachtoffer. Wij leven met de gevolgen van onze opvoeding of wat anderen ons aandeden. Voor een ander deel dragen wij alle verantwoordelijkheid.
Wie belijdt, verklaart zich van al die duisternis te distantiëren, erkent niet zonder zonde te zijn (1Joh. 1:9-10), doet beroep op Gods barmhartigheid en proclameert
Hem als bron van leven.


Vergeving is het hart van het Evangelie. Wie tot God nadert moet die hartslag kennen en leven. Vergeving maakt dat God zich in heiligheid
kan openbaren zonder oordeel uit te oefenen, maar met herstel. Wie herstel wil, moet dus vergeven zijn en zelf ook vergeven.
Gebedsverhoring voor het materiële of gezondheid heeft uiteindelijk geen zin zonder
geestelijk herstel. Ieder die lichamelijk wordt genezen sterft op een dag toch.


God antwoordt hen die rechtvaardig zijn, want het gaat niet om lichamelijk herstel op zich, maar om het ontvangen van leven
(Jak. 1:12; 5:20). Een verstoorde relatie
met God kan geen leven wekken. God wil allereerst onze heiligheid (Lev. 11:44; 1Petr. 1:13-16).