Verwarring over Genesis 1-3 in het Darwinjaar

M.J. Paul • 85 - 2009 • Uitgave: 19
De boodschap van het boek Genesis
Het boek Genesis kan omschreven worden als: de vroege geschiedenis van de mensheid, van de schepping tot het ontstaan van het volk Israël. De Schepper van hemel en aarde blijkt dezelfde te zijn als Degene die het volk Israël tot aanzijn roept. Laat de goden van de andere volken plaatselijke heersers zijn, het is de God van hemel en aarde die naar Israël omziet! Deze beschrijving is bedoeld om God te loven en te prijzen. In Genesis staat geen objectieve, wetenschappelijke en afstandelijk beschouwde geschiedenis. De beschreven gebeurtenissen zijn tot onderwijs, vermaning en bemoediging. Het is mogelijk dat er in de weergave van de schepping enige polemische elementen zitten (monotheïsme, tegen verering van zon en maan), maar dat is niet het hoofddoel, net zo min als dat het hoofddoel van het gehele boek is.
Onderscheid tussen de ‘oergeschiedenis’ in Genesis 1-11 en de meer gewone geschiedenis in Genesis 12-50, of tussen Genesis 1:1-2:4a en de rest van het boek is vanuit de compositie van Genesis moeilijk te verdedigen. Voor de auteur van Genesis was er vermoedelijk geen onderscheid in historiciteit en genre tussen de eerste en de laatste hoofdstukken. Het is overal God die werkt in schepping en geschiedenis.

De goedheid van de schepping
In Genesis 1 beziet God zesmaal wat Hij gemaakt heeft en noemt het ‘goed’, om te eindigen met ‘en zie, het was zeer goed’ (1:31). De oorspronkelijke goedheid van de schepping kunnen we ook opmaken uit de contrasten in de volgende hoofdstukken. Daar verschijnen woorden als: dood, vijandschap, smart, vervloeking, dorens en distels. In de hedendaagse dogmatische bezinning gaan velen echter uit van een evolutietheorie, waarbij het kwade en gebrekkige steeds in de schepping aanwezig zijn geweest. Dan is er veel minder duidelijk een breekpunt geweest tussen ‘goed’ en ‘niet meer goed’.

Wanneer in een dergelijke bezinning theologen een poging doen om de kernpunten van Genesis 1-3 te formuleren, die onopgeefbaar zijn voor het christelijk geloof, hoort daar gewoonlijk niet bij dat de dood pas zijn intrede heeft gedaan na de zondeval. Dat is ook begrijpelijk, want wie de evolutietheorie (tot op zekere hoogte) accepteert, moet uitgaan van een vroegere geschiedenis van strijd om te overleven en de aanwezigheid van de dood.
Maar wat houdt dan de vervloeking in die door God is uitgesproken over de aarde, zodat die dorens en distels zou voortbrengen? Die waren er volgens de evolutietheorie toch al miljoenen jaren eerder? Ook Romeinen 8:20 is een struikelblok in deze benadering. Het lijden van de schepping wordt daar niet vanaf de begintijd genoemd, maar als iets dat later is gekomen. We komen hier op het terrein van het Nieuwe Testament.
Welk gezag hebben uitspraken van de Here Jezus en de apostel Paulus over het begin van de wereld? Het is mogelijk deze opvattingen te relativeren en aan te nemen dat de sprekers ‘kinderen van hun tijd’ waren, maar hier ontstaat wel een spanning met iets dat boven al gesignaleerd is: we mogen Genesis niet westers en rationalistisch lezen, maar moeten die op een Oosterse manier opvatten. Daarom raadplegen we het Nieuwe Testament, geschreven door Joodse gelovigen, ver voor onze wetenschappelijke tijd. Blijkbaar vatten de auteurs daar het begin van Genesis veel letterlijker op dan veel christenen in onze tijd willen doen.

Stamt de mens van dieren af?
Steeds vaker wordt door christenen geaccepteerd dat mensen van dieren afstammen. In deze beschouwing wordt Genesis 1-2 erg vrij geïnterpreteerd. Met name de afstamming van de mens van een dier lijkt mij in onoverkomelijke tegenspraak met Genesis 2:7. God formeerde de mens uit de aardbodem en blies een afzonderlijke levensadem in de neus. Zo werd de mens tot een levend wezen. Ook al heeft God zich aangepast aan ons taalgebruik en beeldend gesproken in deze hoofdstukken, er staat niet: God nam een rib van een dier (bijv. een soort aap) en bouwde daaruit de mens. Het is duidelijk dat God de mens in een afzonderlijke scheppingshandeling maakte en daarbij ‘stof’ gebruikte.

De invloed van de evolutieleer
Wat mij in de recente discussies herhaaldelijk opvalt, is dat onderdelen van de evolutieleer ingepast moeten worden in het christelijke denken. Voor alle duidelijkheid: het evolutionisme als levensbeschouwing wordt afgewezen door christen-auteurs en God wordt als Schepper beleden. Bij hen die het begin van Genesis anders willen lezen dan op de klassieke wijze, is vaak een bepaalde teleurstelling in het creationisme te merken (tenminste voor zover men daar kennis van heeft genomen) en die richting wordt vaak op een simplistische manier weggeschreven. Het is waar dat vanuit creationistische hoek in het verleden onhoudbare uitspraken gedaan zijn, maar de vraag is dan wel: hoe houdbaar is de evolutietheorie? Wat zijn legitieme uitspraken in de wetenschap en wat niet? Hoe houdbaar zijn de vooronderstellingen en de resultaten?
Vanuit creationistische kant zijn er vele tientallen bezwaren aangebracht tegen de evolutie. Maar niet alleen van die kant. De Wageningse hoogleraar Han Zuilhof geeft in zijn inaugurele oratie ‘Alles is altijd ingewikkelder’ (april 2008) stevige kritiek op de evolutietheorie. Hij schetst drie problemen waar hij als organisch chemicus tegenaan loopt: het ontstaan van chiraliteit (louter links- of rechtsdraaiende moleculen), het langdurig behoud van chiraliteit en het gebruik ervan in de zogenaamde RNA-wereld. Hij maakt duidelijk dat de theorieën over het ontstaan van het leven verbijsterend onwaarschijnlijk zijn. In beeldspraak: ‘Het gebouw staat niet op een degelijk fundament, in de wolkenkrabber van de evolutieleer is de begane grond nog geen begaanbare grond. Hier is sprake van een veelbetekenend probleem, zeker omdat de evolutietheorie zo’n grote rol speelt in de hedendaagse wetenschap. (…) in de wolkenkrabber van de evolutietheorie kan ik vanaf de eerste verdieping eigenlijk alleen maar toeschouwer zijn. Als je eenmaal binnen bent, bieden al die hoge verdiepingen prachtige vergezichten, maar je kunt er momenteel als wetenschapper niet fatsoenlijk binnen komen.’
Bij velen die schepping en evolutie willen combineren, is een oprechte behoefte om zo min mogelijk struikelblokken voor christelijke wetenschappers op te werpen. Heeft de kerk niet eerder Galileï afgewezen? Voordat we die weg gaan, is het echter wel nodig onderscheid te maken tussen waarnemingen en projecties. Charles Darwin is niet op de evolutietheorie gekomen door waarneming, maar vooral door de publicaties van zijn grootvader Erasmus Darwin, geschriften die mede ingegeven waren door een sterk anti-christelijke houding. De waarnemingen door de kleinzoon over de variaties binnen de soorten geven onvoldoende reden over te gaan op een ontwikkeling van de ene naar de andere soort.

Consequenties
Het is goed te beseffen dat de aanname van een theïstische evolutie tot een andere opvatting over inspiratie van de Bijbel leidt. Waar komt Genesis 1 vandaan? Heeft God zich zo geopenbaard aan mensen? Dan moeten we het accepteren zoals het tot ons komt, al roept het bericht bij ons veel vragen op, zoals trouwens alle eeuwen van de kerkgeschiedenis al het geval geweest is. Als we kiezen voor een menselijke beschrijving of een kaderopvatting, heeft dat duidelijk gevolgen voor de inspiratieleer. Dat is ook het geval met de Godsleer: dan is God niet meer degene die alles goed geschapen heeft, maar degene die door dood en verderf in een lange reeks van talrijke mislukkingen op den duur nieuwe soorten heeft gemaakt. De opvattingen over de schepping, zoals in Genesis 1-3 beschreven, vormen een fundament. Wie het fundament verandert, zal moeten beseffen dat het hierop gebouwde huis nooit hetzelfde kan blijven.

dr. Mart-Jan Paul

De auteur is docent Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede en hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit in Heverlee (België).