Vragen - jrg. 78-03

ds. Theo Niemeijer • 78 - 2002/03 • Uitgave: 3
Vragen

U heeft eens tijdens een seminar gezegd, dat de Here God het water niet geschapen heeft. Dit overviel me echter, want Hij heeft toch alles geschapen? (Th. d. V.)

Antwoord:
Natuurlijk geloven we dat de Here God alles, zowel de zee als het droge gewaakt heeft. In Jona 1:9 lezen we dat de profeet zegt: "Ik ben een Hebreeër en ik vrees de Here, de God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft". We lezen echter al over de aarde die woest was, de vloed, gehuld in de duisternis en de Geest, zwevend over de wateren, eer Hij met deze schepping begon (Genesis 1:1). Deze drie elementen: aarde, zee en lucht vormen de basiselementen van de huidige schepping van de hemel en de aarde, zoals we deze in Genesis 1 kunnen lezen.

In Genesis 1 lezen we, hoe Hij de reeds bestaande wateren van elkaar scheidde in de wateren boven het uitspansel en de wateren onder het uitspansel. We lezen ook, hoe Hij de wateren deed samenvloeien, waardoor de aarde zichtbaar werd en de zeeën ontstonden. Hij schept hier dus niet het water, maar leidt het water in banen, zodat de aarde, de zeeën, de rivieren, en de wateren in de lucht ontstaan. De wateren, natuurlijk ook door God geschapen, waren er dus al voor de huidige schepping. Op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal de zee niet meer aanwezig zijn (Openbaring 21:1) omdat de zee in de Bijbel een beeld is van de dood (Openbaring 20:13).

Zo hebben de wateren van de zondvloed vele ongelovigen verzwolgen... vandaar dat er in de nieuwe schepping geen zee meer zal zijn. Het water zal in de nieuwe schepping natuurlijk wel aanwezig zijn want de rivier des levens zal rijkelijk vloeien.


Tijdens het duizendjarig vrederijk zullen de mensen weer heel oud worden ("als de levensduur der bomen" Jesaja 65:22) en gewoon nog kinderen krijgen. Is er dan na duizend jaar geen overbevolking op aarde? (A. Z. te E.)

Antwoord:
Tijdens het vrederijk zullen vele gebieden, die nu absoluut onbewoonbaar zijn, door het herstel van de natuur weer bewoonbaar zijn. De aarde bestaat op dit moment voor een aanzienlijk deel uit woestijnen, toendra's, steppen en vele andere gebieden waar bewoning op dit moment onmogelijk is. Door het herstel van de natuur zal de aarde deze bevolking zeker aan kunnen. Zo lezen we, dat het in de handen van de Here lag om een rijke oogst van het land te geven of ook hongersnood! Hij zal de aarde zo zegenen, dat er voor iedereen voldoende voedsel en leefruimte zal zijn.


In Mattheus 16:28 zegt de Here Jezus: "Voorwaar, Ik zeg u: er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des Mensen hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid". De discipelen zijn allemaal al voor zijn wederkomst gestorven, hoe moeten we dan deze tekst verstaan? (A. v. Z. te E.)

Antwoord:
Naar alle waarschijnlijkheid bedoelt Hij met deze "sommigen" Petrus, Johannes en Jacobus, die Hij zes dagen na deze uitspraak meenam, de berg op, alwaar hun Here in Koninklijke waardigheid aan hen verscheen.


In Mattheus 24:34, Marcus 13:30 en Lucas 21:32 vinden we hetzelfde vers: "Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt." In de Friese vertaling staat hier: "Wier, Ik sis jimme, de minsken fan no sille dat allegeare noch belibje". In de Friese vertaling gaat het om de "mensen van nu", terwijl de N.B.G. vertaling het over "dit geslacht" heeft. Hoe staat dit vers in de grondtekst? Duidt het woord "geslacht" hier een tijdseenheid van veertig jaar aan of gaat het hier om een geslacht als volk, dat door alle eeuwen niet voorbij zal gaan, maar tot in de eindtijd een belangrijke rol zal spelen? (G. V. te L.)

Antwoord:
In het Grieks wordt hier het woord "genea" gebruikt, waarmee over het algemeen een volk bedoeld wordt, dus geen tijdseenheid van zo'n veertig jaar. Het is een groot wonder, dat het volk Israël, ondanks alle vervolgingen, er nog steeds is. In Numeri 23:9 wordt Israël een volk genoemd, dat "alleen woont en zich onder de natiën niet rekent". Het volk behoudt zijn eigen identiteit en is door alle eeuwen aan zijn cultuur trouw gebleven. We zien in onze tijd, hoe de Here de draad met zijn oude verbondsvolk weer oppakt en in de eindtijd een belangrijke rol zal vervullen. God is aan zijn volk trouw gebleven en zal uiteindelijk tot zijn doel met dit geslacht komen.


In Spreuken 8:22-31 lezen we over de "Prediking der Wijsheid" en in dit gedeelte wordt deze wijsheid met Gods Zoon vergeleken. Zo lezen we in vs. 22 "De Here heeft Mij tot aanzijn geroepen... van eeuwigheid aan ben Ik geformeerd... Toen Hij de hemel bereidde, was Ik daar.. .toen was Ik een troetelkind bij Hem". We lezen hier dus, dat er een begin van de Zoon van God was en is dit niet in tegenspraak met de Drie-Eenheid? (K. T. te L.)

Antwoord:
Spreuken 8 is een prachtig gedeelte van de Bijbel, waarin we de Here Jezus kunnen ontdekken. Zo wordt Christus in 1 Corinthiërs 1:24 de "Wijsheid Gods" en in Colossenzen 2:3 "Hij in wie alle schatten der wijsheid te vinden zijn" genoemd. Zo zegt Hij dan ook in Johannes 5:39 "Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben".
Het gehele Oude Testament spreekt van de Here Jezus en zeker ook Spreuken 8:22-31.
Het is wel goed om bij dit gedeelte verschillende vertalingen te gebruiken om tot een beter begrip te komen. Zo lezen we in vers 22 in de Staten Vertaling: "De Here bezat mij in het beginsel Zijns wegen". Het gaat hier niet om een geboorte van de Zoon van God, maar om zijn aan-wezigheid bij God, reeds voor de schepping der wereld. Zo lezen we in vers 30 ook niet over de Here Jezus als een troetelkind bij de Vader, maar over een "voedsterling bij Hem", letterlijk vertaald: "en Ik ben bij Hem voedende", dat is onderhoudende de schepping. (Staten Vertaling) In Hebreeën 7:3 wordt de Here Jezus met Melchisedek vergeleken als iemand "zonder begin van dagen of einde des levens". De Bijbel laat ons duidelijk zien, dat de Here Jezus de eeuwige Zoon van God is.


"Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal Hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende." Kunt u mij dit vers uitleggen? (A. G. te E.)

Antwoord:
Er zijn mensen, die eerst tegen de Here Jezus gesproken hebben en Hem verworpen hebben, maar later tot bekering gekomen zijn en gered, vergeving ontvangen hebben, en behouden werden. Zo lezen we in de Bijbel, dat bij de uitstorting van de Heilige Geest in Jeruzalem, velen tot het geloof in de Here Jezus kwamen. Om dát wat de mensen Hem aangedaan hebben, toen Hij moest lijden en sterven aan het kruis, heeft de Here Jezus zijn Vader gevraagd, hen te vergeven. Maar voor de lastering tegen de Heilige Geest bestaat er geen vergeving.

Het gaat hier niet zo maar om een woord dat tegen de Heilige Geest gesproken wordt maar om een duidelijke afwijzing van het werk van Gods Geest. We zien dit in het voorafgaande gedeelte, waarin de Farizeeën het werk van de Here Jezus beschrijven als een werk van de overste van de boze geesten. Het is, een zich moedwillig, verzetten tegen het werk van Gods Geest. Zo zien we dit ook bij de uitstorting van Gods Geest, waarbij drieduizend mensen tot het geloof komen, maar anderen lasterend zeggen, dat ze dronken zijn. Verzet tegen het werk van Gods Geest leidt tot verharding en onbekeerlijkheid, een weg die uiteindelijk tot het oordeel voert. Het woord: "weg met Hem", tegen de Here Jezus gesproken, leidde nog niet tot eeuwige verlorenheid, maar het verwerpen van de Geest Gods, die vijftig dagen na zijn opstanding uitgestort werd, leidde voor de Joodse leiders onherroepelijk tot hun verlorenheid.

ds. Theo Niemeijer