Vragen - jrg. 79-05

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 5
Vragen

In 2 Thessalonicenzen 2:3 staat: "Want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren…" Volgens mij leert Paulus hier, dat de gemeente de afval en de openbaring van de antichrist mee zal moeten maken. (J. v. S. te H.)

Antwoord:
In de gemeente te Thessalonica heerste erg veel verwarring omtrent de boodschap over de wederkomst des Heren. In de eerste brief legt Paulus in 4:13-17 uit dat de reeds gestorvenen bij de komst van Christus niet vergeten worden maar eerst op zullen staan om vervolgens, met de nog op aarde levende gelovigen, opgenomen te worden. Deze opname der gemeente gaat vooraf aan zijn zichtbare wederkomst op aarde.
In zijn tweede brief probeert Paulus een ander misverstand uit de weg te ruimen. Sommigen leerden namelijk, dat de dag des Heren reeds aangebroken was. Met verdrukking en vervolgingen die zij daar in Thessalonica ondergingen, brak volgens sommigen de grote verdrukking reeds aan. Dit afwijkend onderwijs verontrustte velen in de gemeente omdat deze gedachte in tegenspraak was met het voorafgaand onderwijs van Paulus over de opname der gemeente. Het was zelfs zo, dat men brieven van Paulus vervalste, vandaar dat Paulus deze tweede brief ondertekende met een zelfgeschreven groet! (3:17). In deze tweede brief leert Paulus dat de grote verdrukking (de dag des Heren) pas zal aanbreken bij het begin van een periode van grote afval en het optreden van de mens der wetteloosheid: de antichrist.
Als Paulus geleerd zou hebben dat de grote verdrukking vooraf zou zijn aan de opname van de gemeente dan zou de gemeente door de valse leraren in Thessalonica niet verontrust geweest zijn, maar met verlangen uitgekeken hebben naar de komst van Christus. Nu deze valse leer echter tegen het eerdere onderwijs van Paulus indruist, verkeert de gemeente in onrust en moet Paulus de zaak opnieuw uitleggen en recht zetten. Hij maakt hen 2 zaken duidelijk:
• De grote verdrukking breekt pas aan, wanneer de mens der wetteloosheid zich geopenbaard heeft.
• De mens der wetteloosheid kan zich pas dan openbaren, wanneer de "wederhouder" (de gemeente) weggenomen is.
Zolang de gemeente, als het zout der aarde, nog op aarde aanwezig is, kan het totale verderf nog niet toeslaan. Zolang de gemeente als het licht der wereld haar werk op aarde doet, kan de volkomen duisternis nog niet bezit nemen van deze wereld. Sodom en Gomorra konden pas door Gods oordeel getroffen worden nadat Lot en zijn familie uitgeleid werd. Zo zal het oordeel over de wereld komen nadat de gemeente eerst uitgeleid is.
Ook vandaag zijn er nog steeds velen die, voorbijgaand aan de boodschap van Paulus, de gelovigen allerlei dingen over de wederkomst van Christus onderwijzen die de gemeente verontrusten. Wat is het belangrijk om ons aan Gods hoopvol en troostend Woord vast te houden: "Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, hen die op de aarde wonen" (Openbaring 2:10).


J. K. te E. stelt ons de volgende vragen:
• In hoeverre houden de Joden zich vandaag nog aan de geboden uit Leviticus?
• Kiest de Here God uit wie wel en wie niet opnieuw geboren kunnen worden?
• Wij hebben een gebedsverhoring van de Here ontvangen voor iemand die deze verhoring echter zelf naast zich neergelegd heeft. Hoe gaan we hier mee om?


Antwoord:
In Hosea 3:4 lezen we: "Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil - in de dagen der toekomst." De vele dagen, waarin de Israëlieten zonder bovengenoemde eredienst verkeren, zijn nog niet geëindigd. Nog steeds is de tempel verwoest en kan de Here, op de manier zoals in Leviticus beschreven, nog niet gediend worden. Straks, bij de wederkomst van Christus en het herstel van de tempel zal ook de eredienst hersteld worden. Dan zullen er weer offers in de tempel gebracht worden en zal het Joodse volk een priesterlijk volk zijn, dat aan alle natiën onderricht uit de wet zal geven.

Over de uitverkiezingsleer is al heel veel te doen geweest. Het laatste woord is er nog niet over geschreven en dat zal waarschijnlijk ook nooit gebeuren. Eén van de laatste woorden van de Here Jezus op aarde vinden we in Handelingen 1:7 "Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft". Soms moeten we leren om van Gods zaken af te blijven en de dingen aan Hem over te geven. Het is niet onze, maar Gods zaak! Aan de ene kant lezen we in Gods Woord, dat de Here het hart van Lydia opende (Handelingen 16:14) maar aan de andere kant weer de oproep, zelf ons hart voor Hem te openen! (Openbaring 3:20). We zien hier op de één of ander manier een handelen van zowel Gods kant alsook van de kant van de mens. Wij kunnen niets zonder God, maar Hij doet ook niets zonder ons! In ieder geval lezen we in Nehemia 9:6 dat Hij aan het begin van ieders leven staat en dat er buiten Hem geen leven is. We lezen in 1 Timotheüs 2:4 en 2 Petrus 3:9 dat de Here God iedereen wil behouden en niemand verloren wil laten gaan. Daarom heeft Hij zijn Zoon aan de verloren wereld gegeven, niemand uitgezonderd… "opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe". In Romeinen 8:29 lezen we over Gods bestemmingsplan voor de mens: "Gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons". We hebben hier te maken met Gods originele scheppingsplan voor de mens: "Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis…" (Genesis 1:26). In Romeinen 11:29 lezen we, dat Gods roeping onberouwelijk is… Hij komt er nooit meer op terug! Wat toen Gods plan met de mens was, dat is het nu, ruim 6000 jaar later nog steeds. De zondeval heeft hier geen verandering in gebracht. De Here God zou zijn eigen schepping verloochenen, wanneer Hij niet aan ieder mens de mogelijkheid geboden zou hebben om aan dit scheppingsplan te (gaan) beantwoorden. Door het verlossingswerk van de Here Jezus is het de mens weer mogelijk gemaakt om aan dit scheppingsplan te gaan beantwoorden. We ontvangen opnieuw het Goddelijk leven waardoor we opnieuw geboren worden en beelddragers Gods geworden zijn.
Straks, wanneer we bij Christus zijn, zullen we Hem volkomen gelijk zijn. Er is dus niet een selectief kiezen van God: die wel en die niet… maar een diep verlangen van God naar de bekering en wedergeboorte van ieder mens op aarde. Daarbij houdt de Schepper rekening met de wil, waarmee Hij de mens geschapen heeft… dit geheel anders dan bij de dieren. Hij verloochent zijn eigen schepping nooit en zal dan ook de mens op deze eigen wil aanspreken. Daarom weende de Here Jezus over Jeruzalem met de woorden: "Hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugelen vergadert, en gij hebt niet gewild" (Mattheüs 23:37). Hij wilde het wel, maar zij niet! De Here God heeft de mens niet als willoze robotten gemaakt… nee, hij heeft de verantwoordelijkheid gekregen om zelf te kiezen. Daarom staat er in Jozua 24:15 "Kiest dan heden, wie gij dienen zult…"

Wat betreft uw gebedsverhoring, die door de desbetreffende persoon naast zich neergelegd wordt het volgende:
Hetzelfde vinden we vaak terug in de geschiedenis van het volk Israël. God heeft machtige daden gedaan, gebeden verhoord maar die zijn als zodanig door zijn eigen volk niet opgemerkt. "Hij was hier nog niet aan toe", schreef u, en inderdaad zal dit het geval zijn. Er is een geestelijke groei nodig om te zien, op welke manier God, ook soms op hele wonderlijke wijze, onze gebeden verhoort en voor ons zorgt. Het lied "Tel uw zegeningen één voor één" te zingen, wordt door menig christen vergeten. Laten we iedere keer er weer opnieuw van doordrongen zijn dat Hij veel meer gebeden verhoort dan die gebeden waar wij ons van bewust zijn.

ds. Theo Niemeijer