Vragen - jrg. 79-17

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 17
Vragen



Bij een braderie op Urk kreeg ik deze zomer een foldertje, waarin geschreven werd dat uiteindelijk alle mensen zalig worden. Het betreft hier een aantal foldertjes van stichting Eben-Haëzer uit Rotterdam. Wat vindt u van deze stelling? (T. K. te E.)



Antwoord:

Geruime tijd geleden heeft drs. Hans Wulffraat een aantal artikelen over dit onderwerp voor Het Zoeklicht geschreven, waarin Hij ons duidelijk heeft laten zien, om wat voor verderfelijke leer het hier gaat. Het gaat hier om de oude, klassieke alverzoeningsleer die in een nieuw jasje gestoken wordt en zo aan christenen gepresenteerd wordt.

De Bijbel leert ons duidelijk, dat de verzoening voor alle mensen is, maar niet door alle mensen aanvaard wordt. We geloven wel in een verzoening voor alle mensen, maar niet in een verzoening van alle mensen.

Bij Eben-Haëzer gaat men er van uit dat de straf, die de ongelovigen bij het laatste oordeel ontvangen, niet een altoos durende straf is. Het woordje "Eeuwig" kan dan met het woord "Aion" vertaald worden, waarmee een eeuwigheid = duizend jaar bedoeld wordt. Zo wordt onder andere het Messiaanse rijk ook als een eeuwig rijk aangekondigd, terwijl we weten dat het duizend jaar zal duren en niet voor altijd.

Men gaat dan echter voorbij aan het feit, dat de gelovigen dan ook voor een beperkte tijd behouden zullen zijn. Er wordt beloofd, dat we bij de wederkomst van Christus voor eeuwig bij Hem zullen zijn… dus ook deze periode zal volgens Eben-Haëzer dan beperkt moeten zijn.

In Openbaring 20:10 lezen we echter over het oordeel: "en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden".

In Openbaring 22:5 lezen we over de heerlijkheid der kinderen Gods: "en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden".

Nu wil Eben-Haëzer het "tot in alle eeuwigheden" in 20:10 begrenzen tot een beperkte tijd, terwijl ze het "tot in alle eeuwigheden" in 22:5 als eindeloos aanvaarden.

U begrijpt wel dat dit een willekeurige Bijbel uitleg is, die niet strookt met de gezonde Bijbelse leer. We geloven dat de uitdrukking "in alle eeuwigheden" werkelijk oneindig is, waarmee we de leer van de alverzoeningsleer verwerpen.





In Handelingen 3 lezen we over Petrus en Johannes, die tegen het uur van het gebed de tempel in gingen en de verlamde man bij de poort genazen.

Waarom gingen ze nog naar de tempel, met een Oud Testamentische offerdienst en alle andere Joodse gebruiken? Was er niet een nieuwe gemeente gesticht? Waarom gingen ze in dit traditionele, Joodse spoor verder? (M. L. te B.)




Antwoord:

In het boek Handelingen hebben we te maken met een overgangstijd. We lezen hier over gemeenten, bestaande uit alleen maar Joden en gemeenten, bestaande uit Joden en heidenen. Zolang de tempel bestond, bleef deze plaats ook voor de joodse christenen een heilige plaats. De Here Jezus noemde de tempel "Het huis mijn Vaders", terwijl er waarschijnlijk helemaal geen ark in het heilige der heilige aanwezig was en de tempel verontreinigd was door de vele marktkooplui. Toch bleef de tempel voor Hem een heilige plaats. De Here Jezus had echter aangekondigd dat binnen één generatie na Hem de tempel verwoest zou worden, waarmee de profetie uit Hosea 3:4 een aanvang nam: "Vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim."

Bij het begin van de gemeente bleef de tempel en de tempel dienst een heilige dienst voor de joodse christenen.

Toen de eerste heidenen zich tot Christus bekeerden werd de vraag aan de orde gesteld, in hoeverre de heidense christenen zich aan de joodse wetten behoorden te houden. In een vergadering te Jeruzalem, waar de apostelen hierover een uitspraak deden, werd uiteindelijk gesteld dat de christenen uit de heidenen zich niet aan alle joodse leefregels dienden te houden met uitzondering van: onthouding van het door de afgoden bezoedelde, hoererij, het verstikte en bloed.

Hiermee werd duidelijk, dat de kerk niet een simpele voortzetting van het Jodendom is en ook niet in plaats van het Jodendom gekomen is. De kerk is volgens Paulus in Efeziërs 2:15 een "Nieuwe mens" …niet een beetje joods, niet een beetje heidens… maar helemaal nieuw.

Ik geloof wel, dat voor de joodse christenen vanaf de wedergeboorte de offerdienst ophield. Voor hen was het Lam geslacht, waarin zij volkomen vergeving van zonden ontvangen hadden. Nee, voor hen behoefde geen offer meer gebracht te worden. Misschien namen ze nog wel deel aan dank- en reukoffers en andere tempeldiensten, waarin de Here groot gemaakt werd.

In ieder geval is duidelijk, dat in het boek Handelingen te zien is, dat de gemeente steeds losser komt te staan van de Joodse eredienst. Door de verwoesting van de tempel en de gewijzigde verhouding tussen de gelovigen uit Israël en de gelovigen uit de heidenen werd deze ontwikkeling nog verder versterkt.

Het is echter wel zo, dat de christenen al in een heel vroeg stadium op de eerste dag der week samen kwamen om de opstandingsdag van hun Heer te vieren.

Zo lezen we over de avondmaalsviering op de eerste dag van de week (Handelingen 20:7) en over het inzamelen voor de heiligen (collecte) op de eerste dag van de week! (1 Corinthiërs 16:1).





U heeft mij duidelijk gemaakt dat de vestiging van het koninkrijk Gods hier op aarde verband houdt met het herstel van het koningschap voor Israël. (Handelingen 1:1-7). Wat bedoelt Lucas nu echter met de verzen 17:21, 18:17, 18:24,25, enz. waar ook over het Koninkrijk Gods gesproken wordt. (D. V. te K.)



Antwoord:

In deze verzen spreekt de Here Jezus over het koninkrijk Gods, dat we als een kind moeten ontvangen, het koninkrijk Gods dat bij ons is, en het koninkrijk Gods dat we moeten binnengaan. Bij het Koninkrijk Gods gaat het om een gedeelte uit "Het onze Vader": Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede in de hemel, zoals ook op de aarde". In Christus kwam Gods koninkrijk naar de aarde. Bij Christus ging het alleen om de wil van God de Vader. Toen Christus als mens op aarde wandelde was Gods koninkrijk, in Christus, nabij gekomen, maar bij de verwerping van Christus werd het Koninkrijk Gods verworpen en de Koning voor een bepaalde tijd weggenomen. Zij, die echter hun hart geopend hebben voor de Here Jezus krijgen nu reeds deel aan Gods koninkrijk. Zij ervaren nu reeds, dat Gods wil in hun leven volbracht wordt. Het lijkt op het verborgen koningschap van David, die eerst aanvoerder werd van zo'n vierhonderd man, die zich bij hem aansloten (1 Samuël 22:1-2). Uiteindelijk kwamen alle stammen van Israël bij David om hem tot koning te zalven, waarbij we acht moeten geven op het feit, dat juist deze vierhonderd man, die zich reeds eerder bij hem aangesloten hadden, met David mee mochten regeren.

Zo is het koninkrijk van God in deze tijd nog een verborgen koninkrijk. Het zal echter niet lang meer duren, dat de Messias zal komen en alle stammen Hem als koning zullen erkennen.

Dan zal het koningschap voor Israël hersteld worden, waarmee Gods koninkrijk op aarde gevestigd zal worden en de Here Jezus als koning op de troon van David zal zitten om vanuit Jeruzalem over de gehele aarde te regeren.

We mogen dus nu reeds in het verborgene, deel hebben aan Gods koninkrijk… straks zal het, bij de wederkomst van Christus, openbaar worden en zal Gods koninkrijk zichtbaar hier op aarde gevestigd worden.



ds. Theo Niemeijer