Vragen - jrg. 79-18

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 18
Vragen

In het augustusnummer van Het Zoeklicht wordt geschreven over de hereniging van Israël met Juda. We lezen hierover in Ezechiël 37, dat de Here hen tot één volk zal maken. Wie behoren nu eigenlijk tot het huis van Juda en wie tot het huis van Israël?
Behoren alleen de stam Juda, Benjamin en Levi tot het Joodse volk of geheel Israël en waar zijn de "verdwenen tien stammen"? (R. B. te B. en M. L. te D.)


Antwoord:
In 1 Koningen 12 lezen we over de scheuring van het rijk. De stammen Juda en Benjamin blijven trouw aan de zoon van Salomo, Rehabeam, terwijl de tien noordelijke stammen zich onder aanvoering van Jerobeam afzonderen en een apart koninkrijk stichten. Vanaf dit moment lezen we steeds over Juda en Israël met hun afzonderlijke koningen.
Omdat de tempel op het grondgebied van Juda te Jeruzalem stond, stelde Jerobeam zijn eigen tempeldienst in te Bethel en Dan, alwaar hij twee gouden kalveren opstelde die hij als hun god aanstelde. Zodoende behoefde het volk niet meer naar Jeruzalem af te reizen om God te aanbidden. Ze hadden nu hun eigen god die vanaf dat moment in Bethel en Dan door de noordelijke tien stammen aanbeden werd. Jerobeam verving zelfs het Pascha door een eigen feest en stelde dit in op de vijftiende van de achtste maand. Zo verviel het noordrijk al heel gauw in afgoderij dat uiteindelijk leidde tot de verwoesting van Samaria door de Assyrische legers en de daarop volgende verbanning van de tien stammen in het jaar 722 voor Chr.
Omdat de tempel zich in Jeruzalem bevond en de Israëlieten vanuit alle twaalf stammen jaarlijks optrokken om hun God in Jeruzalem te aanbidden, stelde Jerobeam de eredienst te Bethel en Dan in om zodoende te verhinderen, dat mensen uit het noordrijk zich aan zouden sluiten bij Juda. Deze opzet slaagde echter maar gedeeltelijk. Velen uit het noordrijk hadden zich reeds bij Juda aangesloten omdat de tempel zich in Jeruzalem bevond. Dit betekende, dat toen de tien stammen door de Assyriërs weggevoerd werden, uiteindelijk velen uit deze tien stammen in Juda achterbleven. Het koninkrijk Juda bestond toen allang niet meer alleen uit mensen van Juda en Benjamin, maar uit alle twaalf stammen.
Men probeert overal ter wereld de "verdwenen tien stammen" te vinden. Hierover zijn reeds vele theorieën ontstaan, maar uiteindelijk zijn de tien stammen nooit verdwenen…ze hadden zich reeds bij Juda gevoegd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Lucas 2:36 waar we over Hanna lezen, een dochter van Fanuël uit de stam Asser. Zo'n achthonderd jaar na de wegvoering van de tien noordelijke stammen, waaronder ook Asser was, lezen we hier toch over een vrouw uit de stam Asser. Ook nu is het bekend, dat vele Israëliërs momenteel niet eens zelf weten, bij welke stam ze behoren.
Uiteindelijk zal er helemaal niet meer gesproken worden over twee rijken, maar over één koninkrijk, waarover de Here Jezus de enige koning zal zijn.
De naam "Jood" kwam naar voren na de Babylonische gevangenschap. Uit Romeinen 2:17 blijkt de naam "Jood" een erenaam te zijn: "Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, zijn wil kent, weet te onderscheiden waar het op aan komt, daar gij onderricht in de wet geniet, en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in de duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een heelmeester van onmondigen, daar gij de belichaming der wet bezit…" U begrijpt wel, dat een Jood zich nauwkeurig aan Gods wetten hield, waartoe vele Joden besloten na de terugkeer uit Babel.


Volgens een zeer integere broeder is het maar de vraag, of de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen zal worden. We zouden ons wel eens deerlijk kunnen vergissen en op deze manier de antichrist niet herkennen…een truc van satan? (J. S. te L.)

Antwoord:
Zij die menen, dat de gemeente door de grote verdrukking zal moeten gaan, beseffen veelal niet, wat de Bijbel met de grote verdrukking bedoelt en zien vaak niet het onderscheid tussen Israël en de gemeente. In 1 Corinthiërs 10:32 maakt Paulus duidelijk onderscheid tussen de Joden, de Grieken (heidenen) en de gemeente. Wanneer we dit onderscheid niet kennen, missen we ook een heldere kijk op de toekomst voor de gemeente.
De gemeente verwacht de Here Jezus als haar hemelse Bruidegom, die zijn bruid (de gemeente) tot Zich zal nemen, of als het hemelse Hoofd om zijn lichaam, dat na zijn hemelvaart op aarde achtergebleven is, tot Zich te nemen om voor eeuwig verenigd te worden.
Israël zal de Here Jezus als zijn koning ontmoeten, die het land van alle vijanden bevrijden zal om vervolgens als koning der Joden, vanuit Jeruzalem de wereldvrede te stichten.
De heidenen zullen de Here Jezus ontmoeten als de rechter op aarde, voor wie alle knie zich zal moeten buigen.
Nergens wordt de Here Jezus de koning van de kerk genoemd. Pas toen de kerk zich in de plaats van Israël stelde en alle beloften, aan Israël gedaan, in bezit nam en daarmee Israël als Gods eeuwige verbondsvolk onterfde, sprak men over Christus, de koning van de kerk!
Met de oprichting van de kerk op aarde bedoelt de Bijbel absoluut niet de oprichting van Gods koninkrijk op aarde! Handelingen 1:3-6 leert ons echter dat de oprichting van Gods koninkrijk op aarde alles te maken heeft met het herstel van het koningschap voor Israël.
Zo leert de Bijbel ons, dat de wederkomst van Christus voor zijn gemeente niet dezelfde is als zijn komst voor Israël. Voor de gemeente komt Hij als de blinkende Morgenster, die tijdens het donkerste stukje van de nacht verschijnt, terwijl de wederkomst van Christus voor Israël vergeleken wordt met de opgang van de zon bij het aanbreken van de dag. Het verschijnen van de Morgenster en de opkomst van de zon vallen nooit samen op hetzelfde moment, maar na elkaar. Zo is het ook met de komst van Christus voor de gemeente, die aan zijn zichtbare wederkomst voor Israël vooraf zal gaan.
Zo wordt de grote verdrukking in het Oude Testament aangekondigd als "de dag des Heren…meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn" (Jesaja 13:5-9). Als de grote verdrukking begint, zullen de mensen, die dan nog op aarde zijn, tot de bergen roepen: "Valt op ons en verbergt ons voor de toorn van het Lam". De toorn van het Lam is echter niet de toekomst van de gemeente!
Jeremia kondigt de grote verdrukking aan als de benauwdheid voor Jacob…maar waaruit hij gered zal worden (30:5-7). Voordat Jacob zijn nieuwe naam Israël kreeg, vond er eerst een nachtelijk gevecht plaats tussen Jacob en de Here God, waarbij Hij Jacob op de heup sloeg.
Wanneer de Here Jezus het over de grote verdrukking heeft, zegt Hij: "Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen…wie op het dak is…bidt dat uw vlucht niet op een sabbat zal zijn…" U begrijpt wel, dat deze waarschuwingen duidelijk Joods-gericht zijn.
Daniël beschrijft de grote verdrukking als de "laatste jaarweek" die, volgens 9:24 uiteindelijk zal moeten leiden tot:
1. de voleinding van de overtreding
2. het afsluiten van de zonde
3. de verzoening van de ongerechtigheden
4. het brengen van eeuwige gerechtigheid
5. het vervullen van de profetie
6. de zalving van de Messias
Zo lezen we dan ook in de Schrift, dat het volk Israël een verbond met de antichrist zal aangaan, een verbond met de dood, dat op de helft van deze laatste jaarweek, na drie en een half jaar verbroken zal worden! (Jesaja 28:14-19)
Tenslotte nog enkele bijbelgedeelten, die ons duidelijk laten zien, dat de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen zal worden:
• Openbaring 3:10 leert ons, dat Hij de gemeente bewaren wil vóór de grote verdrukking.
• Na Openbaring 4:1, waar Johannes als representant van de gemeente in de hemel opgenomen wordt, lezen we steeds over "hen die in de hemel zijn" en "hen die op de aarde wonen" (bv. Openbaring 13:6 en 12,14)
• Openbaring 6:17-18, de toorn van het Lam is niet de toekomst van de gemeente.
• In Openbaring 20:4 worden alleen de martelaren uit de grote verdrukking opgewekt, de gemeente is dus reeds eerder opgewekt.

ds. Theo Niemeijer