Vragen - jrg. 79-26

ds. Theo Niemeijer • 79 - 2003/04 • Uitgave: 26
Onlangs las ik uw antwoord omtrent het verschil tussen het Vaderhuis en het paradijs. Het riep bij mij ook weer veel andere vragen op zoals: waar bevindt zich dit paradijs, wanneer komen we voor de rechterstoel van Christus te staan, komt de gelovige direct na het sterven in het paradijs en is hij zich hiervan bewust, wat doen we in het paradijs en waar verblijven de ongelovigen die sterven? (S. R. te s'G)

Antwoord:
Er zullen altijd veel vragen over blijven wanneer we ons met de eeuwige dingen bezig houden. Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 13:12 "Want nu zien wij nog door een spiegel in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht."
Als zondige mensen, met een vernederd lichaam en een verduisterd verstand, kunnen we ons absoluut geen voorstelling maken van de hemelse heerlijkheid. Elke voorstelling zal tekort doen aan de overweldigende heerlijkheid Gods. Paulus schrijft over iemand (misschien wel zichzelf) die een glimp van deze heerlijkheid opgevangen heeft en dingen gezien heeft waarvoor menselijke woorden tekort schieten. God zei tegen Mozes, dat niemand zijn heerlijkheid zien kan…we zouden het als mensen niet kunnen verdragen!
U begrijpt dus wel, dat we op alle vragen niet zomaar gladjes een antwoord kunnen geven. Niemand weet waar het paradijs is. Ongetwijfeld zal het de prachtige "Hof van Eden" zijn, die rondom het Vaderhuis ligt. Als de Here Jezus tegen de misdadiger die naast Hem aan het kruis stierf zei: "Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn", dan bedoelt de Here Jezus daar dan ook mee, dat hij direct na het sterven zijn intrek in het paradijs nam. Het is niet een onbewuste toestand waarin een christen na zijn sterven terechtkomt. Paulus noemde zijn sterven: "Bij Christus te zijn…want dat is verreweg het beste" (Filippenzen 1:23). Ik kan me niet voorstellen, dat hij het hierbij over een bewusteloze toestand had!
Zover ik Gods Woord begrijp, verschijnen de gelovigen voor de rechterstoel van Christus bij de opname van de gemeente. Dan zal de gemeente in haar geheel beoordeeld worden op haar werken. Bij het begin van het Vrederijk zal de bruiloft des Lams plaatsvinden, wanneer we als bruid, schitterend als het hemelse Jeruzalem, naar de aarde zullen nederdalen en de genodigden (alleen die buiten de gemeente om gered worden) het feest met ons zullen vieren. Dan zal de gemeente met Christus op de troon zitten om met Hem de duizend jaar te regeren. De ongelovigen die gestorven zijn verblijven in het dodenrijk, waar ze nu reeds gepijnigd worden. (Zie de geschiedenis over de rijke man en de arme Lazarus uit Lucas 16:19-31) Na het vrederijk, lezen we in Openbaring 20:11-15, zal de dood en het dodenrijk hun doden prijsgeven om voor de witte oordeelstroon te verschijnen, alwaar ze voor eeuwig de straf zullen ontvangen.


In Jozua 1:1-4 worden de grenzen van het land Kanaän aangegeven. Zou u mij naar aanleiding van dit gedeelte precies de grenzen aan kunnen geven waar Israël recht op heeft? (M. M. te H.)

Antwoord:
In Jozua 1:1-4 wordt een zeer groot land beschreven. In het Zuiden de Sinaï woestijn, in het Noorden de Libanon, in het Westen de Middellandse zee en in het Oosten de Eufraat. Dezelfde belofte wordt ook in Genesis 15:18 aan Abraham - en later aan zijn volk gedaan en Deuteronomium 1:7-8. Er is hier sprake van een zeer groot grondgebied tot aan de Eufraat. (het huidige Irak!) In de tijd van David's en Salomo's regering is het land inderdaad zo groot geweest (zie 2 Samuël 8:3 en 1 Kronieken 18:3). Wanneer we echter naar de toekomstige grenzen van het land kijken, ten tijde van het Messiaanse vrederijk, dan loopt de oostgrens niet heel ver weg langs de Eufraat maar heel dichtbij, langs de Jordaan: "De oostzijde: van tussen Hauran en Damascus, van tussen Gilead en het land Israëls, langs de Jordaan, zult gij tot aan de oostelijke zee (Dodezee) de grens bepalen, dit is de oostzijde" (Ezechiël 47:18).


Ik heb een boekje gelezen, waarin aangegeven werd, dat de heidenen via Noach een tiental wetten ontvangen hebben. Er wordt een aantal wetten genoemd, die ik niet in verband met Noach kan brengen zoals: niet stelen, eerlijke rechtspraak, God niet lasteren, geen afgoden dienen en geen verboden seksuele relaties. Hebben de bovengenoemde wetten iets met Noach te maken? En wat wordt eigenlijk met verboden huwelijken en het verstikte vlees bedoeld? (G. S. te E.)

Antwoord:
Deze vraag heeft misschien te maken met het gedeelte uit Romeinen 1:18-32 waar Paulus schrijft, dat alle heidenen Gods wet eigenlijk in hun hart gekregen hebben. Iemand anders doden, bestelen of overspel plegen, verwerp je niet omdat het in de Bijbel als verwerpelijk beschreven staat, maar omdat er ook iets binnen in de mens zit, die dit in beginsel verwerpelijk vindt. Dit geweten wordt natuurlijk vaak overschreeuwd, maar dit ontkent het feit niet, dat er heel diep in de mens iets zit, het geweten, dat deze dingen, los van Gods Woord, verbiedt. Of Noach ons deze wetten gegeven heeft, weet ik niet. Wel is zijn leven, voor de zondvloed een voorbeeld geweest voor zijn tijdgenoten en kinderen. De twee geboden na de vloed zijn: Geen vlees met de ziel, het bloed er nog in eten en geen menselijk bloed vergieten (Genesis 9:4-7).
Het eten van vlees, zonder bloed heeft te maken met een afzondering van de volkeren die verwilderden en dieren levend opaten. We zien hierin één keer een misstap van het leger van Israël, na het verslaan van de Filistijnen, waar ze als hongerig leger kleinvee, runderen en kalveren slachtten en het vlees met bloed en al aten, waarop Gods toorn over het volk uitbrak! (1 Samuël 14:31-35).
Het bloed staat symbolisch voor de ziel en Gods Woord verbiedt ons duidelijk "het leven" tot ons te nemen. Eerst moest het bloed vrijelijk uit het geslachte dier kunnen vloeien, alvorens men het mocht eten.
In Handelingen 15:20 wordt dit verbod op het eten van bloed herhaald. We mogen dus aannemen, dat dit gebod ook nu nog steeds van kracht is. Natuurlijk zal er altijd wel wat bloed in het vlees achterblijven, daar ontkomen we niet aan. Het allerbelangrijkste is echter de boodschap die hier achter schuilt: het leven behoort de Here toe en behoort door ons mensen niet geconsumeerd te worden. Daarnaast behoedt het de mens tegen bloeddorstige verwildering! U zult er misschien vreemd van opkijken dat in bepaalde spiritistische - en satanistische kringen het bloed drinken een veelvoorkomend ritueel is! Als christenen behoren we ons op alle terreinen hier ver vandaan te houden.


Hoe weet ik nu of ik met een valse - of een echte profeet van de Here te maken heb? (J. A. te B.)

Antwoord:
Dit is een hele belangrijke vraag, juist omdat de Here Jezus de komst van valse profeten, vlak voor zijn wederkomst aankondigt. In ieder geval moeten we nooit afgaan op het feit, dat werkelijke wonderen het bewijs voor echtheid vormen. Men gaat er te gemakkelijk vanuit: "het gebeurt toch maar, dat moet wel van God zijn!" Het is juist, dat de Here Jezus ons voor werkelijke wonderen die echt plaatsvinden, waarschuwt. Ze vormen niet het bewijs voor Gods werk. We moeten ons door deze wonderen en tekenen niet laten (ver)leiden. Allereerst moeten leven en werk van de profeet in overeenstemming zijn met Gods Woord. Leidt zijn werk tot een diepe heiliging en toewijding tot de Here Jezus? Bindt de profeet zijn volgelingen aan Christus of aan zichzelf? Volgens 1 Johannes 4:2,3 belijdt de Geest van de antichrist niet in de eerste plaats de Here Jezus, maar andere zaken, bijvoorbeeld een gezond lichaam. Laten we dan toch ook nooit vergeten te kijken naar de vruchten die het werk van de profeet voortbrengt. Wordt er een verlangen gewekt om Gods Woord beter te leren kennen? Is er een diep verlangen naar de wederkomst van Christus? Voelt men zich gedrongen om het evangelie van vergeving en eeuwig leven in Christus te verkondigen?
Maar het allerbelangrijkste: toetst het aan Gods gezaghebbend en feilloos Woord!

ds. Theo Niemeijer