Vragen - jrg. 80-02 - De Gemeente: een geheimenis

ds. Theo Niemeijer • 80 - 2004/05 • Uitgave: 2
Vragen



De Gemeente: een geheimenis




U schrijft dat in Mattheüs 24:40-42 terloops de opname van de gemeente beschreven wordt. Mijns inziens gaat dit gedeelte over de zichtbare wederkomst van Christus voor zijn volk Israël. J. d. J. te d. H.)



Antwoord:

Inderdaad gaat het in Mattheüs 24:1-42 over de toekomst van Israël. Gods plan met de gemeente wordt in de gehele Bijbel echter als een geheimenis omschreven. Een geheimenis dat pas voor het eerst aan Petrus (Handelingen 10:15 "Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden") en later aan Paulus (Efeziërs 3:1-13 "Dit geheimenis, dat de heidenen mede-erfegenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus…") bekend gemaakt werd. De gemeente wordt gevormd door gelovigen uit alle volken, talen, stammen en naties, dit in tegenstelling tot het nationale verbondsvolk Israël. Hoewel de gemeente altijd een verborgenheid gebleven is, kunnen we de gemeente toch wel af en toe in het Oude Testament, maar ook in de Evangeliën ontdekken. We denken hierbij onder andere aan de schepping van Eva uit de zijde van Adam, een beeld dat de apostel Paulus gebruikt om de verhouding tussen Christus en de gemeente te verduidelijken (Efeziërs 5:25-32). Zoals Adam in een diepe slaap (letterlijk doodsslaap) terechtkwam en zijn zijde geopend werd, waaruit Eva tevoorschijn kwam, zo werd ook onze "Laatste Adam" voor ons gedood, waarbij ook zijn zijde geopend werd, waaruit bloed en water stroomde, de bron van waaruit ook de gemeente geboren werd.

Het is een boeiende studie om zo in Gods Woord opzoek te gaan naar een glimp van de gemeente die toen nog als geheim verborgen was.

Zo vinden we de gemeente ook terug als verborgenheid in de rede van de laatste dingen uit Mattheüs 24. Er wordt in vers 40 gesproken over: "Twee zullen in het veld zijn, één zal aangenomen worden, en één achtergelaten worden". Sommige uitleggers zeggen, dat deze uitspraak op de voorafgaand beschreven zondvloed doelt. Daarbij zijn de achtergelatenen de geredde zielen, die in de ark opgenomen werden en de aangenomenen, zij die genomen werden in het oordeel. Zeker zal dit gedeelte betrekking hebben op Noach en zijn gezin, die in de ark het oordeel ontvluchtten, maar ook hierin mogen we met klaarheid een glimp van de opname van de gemeente ontdekken.

Na de verschillende vertalingen er op nageslagen te hebben wordt duidelijk, dat het woordje "aangenomen" door meerdere vertalers als "meegenomen" en zelfs door Canisius als "opgenomen" vertaald wordt. Wat is namelijk het geval? Voor het "aangenomen worden" in Mattheüs 24:40 wordt in het grieks hetzelfde woord "paralambanetai" gebruikt als in Johannes 14:3 "wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom ik weder en zal u tot Mij nemen opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben".

Dit biedt ons de vrijheid om in dit gedeelte, dat inderdaad over de toekomst van Israël gaat, ook een boodschap voor de gemeente te ontdekken, namelijk die van de opname van de gemeente.




U schrijft in Het Zoeklicht nr. 21 dat de ziel van iemand direct na het sterven naar het paradijs verhuist en bij de opname van de gemeente met Christus uit de hemel meekomt om zich vervolgens met het achtergelaten lichaam te herenigen om zo in heerlijkheid op te staan. Ik heb altijd geleerd, dat het hier om de geest gaat, die na het sterven naar het paradijs gaat.



Antwoord:

U schrijft terecht, dat u naar aanleiding van mijn antwoord in het desbetreffende nummer het idee krijgt dat de mens niet uit drie - maar uit twee delen bestaan: lichaam en geest. Wanneer we over de schepping van de mens in Genesis 2:7 lezen dan wordt deze gedachte bevestigt. We lezen hier, dat de mens van stof uit de aardbodem geschapen werd en daarna de adem = Geest van God ingeblazen kreeg. Uit deze twee scheppingsdaden is de mens tevoorschijn gekomen: stof van de aardbodem en de adem (Geest) van God. Toen het lichaam door Gods adem ingeblazen werd ontstond de menselijke ziel…het menselijk leven. Ziel en geest worden nog wel eens door elkaar heen gebruikt. We lezen in Openbaring 6:9 over de "zielen onder het altaar", kennelijk de zielen van hen die in de grote verdrukking onthoofd waren en nu in het hemelse zijn. We lezen ook, dat de Here Jezus bij zijn sterven zijn geest in de handen van zijn Vader overgaf.

De ziel bestaat uit het gevoel, de gedachte en de wil van de mens, die weer met elkaar de persoonlijkheid van de mens bepalen. Zo heb je mensen die erg gevoelig zijn, wilskrachtig en rationeel. Het lichaam is de uitdrukkingsmogelijkheid van de ziel. Ons lichaam kan aan de medemens vertellen wat er in onze ziel aan de hand is. Ons lichaam is gehoorzaam aan ons gevoel, maar ook aan onze wil en gedachten. De geest heeft weer invloed op onze ziel. Wanneer iemand Gods Geest niet heeft, denkt, voelt en handelt deze persoon heel anders, dan wanneer iemand zich door Gods Geest laat leiden. Onze ziel wordt dus beheerst door Gods Geest of door de geest van de wereld.

U begrijpt wel, hoe onlosmakelijk ziel en geest aan elkaar verbonden zijn. Wij kunnen deze twee niet van elkaar scheiden. Alleen Gods Woord kan ziel en geest scheiden (Hebreeën 4:12) en duidelijk maken, dat ons zondig handelen voortkomt vanuit een ziel die losgekoppeld is van Gods Geest: de dood!

We kunnen dus aannemen, dat onze ziel en geest bij het sterven ons lichaam verlaten en bij de Here hun intrek nemen. Bij de komst van Christus voor de zijnen worden deze zielen van de ontslapenen met Christus teruggebracht en zullen zich opnieuw verbinden met de achtergebleven lichamen die als gevolg daarvan verheerlijkt op zullen staan.




J. v. W. te ? Stelt ons de vraag of de Joden en niet-Joden door de verschillende perioden heen ook op verschillende manieren gered konden worden?



Antwoord:

De vraagsteller gaat uit van de volgende perioden:

• Schepping tot Abraham

• Abraham tot Golgotha

• Golgotha tot de opname

• Opname tot de wederkomst

• Het Messiaanse rijk

In elke periode is er behoud, zowel voor de jood (zover van toepassing) als voor de "Griek" (heiden = niet Jood).

In de tijd van het Oude Testament werd men gered door het brengen van offers, die uitzagen naar het uiteindelijke Lam van God dat de zonde van de wereld weg zou nemen. Op deze manier werd Abel rechtvaardig genoemd (Mattheüs 23:35) en ook Noach behouden.

Vanaf de verbondssluiting met Israël werd deze weg van heil niet anders. Ook daarbij zien we dat het geslachte Lam in de eredienst een centrale plaats innam. Gedurende deze periode zien we, dat ook mensen buiten Israël gered werden en ook uitgenodigd werden om voor de Here offers te slachten. We denken hierbij o.a. aan Rachab, Ruth, Naäman de Syriër, de mensen uit Nineve, en de koningin van Scheba. Vanaf Golgotha vraagt God geloof in het Lam dat geslacht is, zowel aan de Jood als de Griek. Dit geldt ook gedurende de grote verdrukking en het Vrederijk. We lezen dan ook, dat het Lam Gods reeds van voor de grondlegging der wereld aangewezen was voor de redding van de mensen door alle eeuwen heen. Zij keken in het geloof vooruit - wij kijken met dankbaarheid en geloof terug naar het Offer dat op Golgotha gebracht werd. In Lucas 9:31 lezen we over de verheerlijking van de Here Jezus op de berg, waar Hij met Mozes en Elia over zijn "Uitgang" sprak. Letterlijk wordt hier het woord "Exodus, uittocht" gebruikt, netzo als bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte, waarbij ook het Paaslam geslacht moest worden voor de redding van Israël. Ook voor Mozes en Elia was deze Exodus van eeuwigheidsbelang. Ook het heil van Mozes en Elia hing af van het werk, dat de Here Jezus voor hen op Golgotha zou volbrengen.



Ds. Theo Niemeijer