Vragen - jrg. 80-12

ds. Theo Niemeijer • 80 - 2004/05 • Uitgave: 12
Vragen



In Galaten 3:16 lezen we over de belofte aan Abraham en aan zijn zaad. Paulus legt hierbij uit dat met dit “Zaad” (enkelvoud) niet het volk Israël bedoeld wordt maar Christus. De beloften gelden dus niet voor het volk Israël maar voor Christus en zijn gemeente. Zo is Jeruzalem niet de stad van de Joden maar van Christus en zijn gemeente. Is het niet vreemd dat God dit aan zijn Zoon heeft beloofd? Hij is toch de schepper en bezitter van dit alles? (D. M. te A.)



Antwoord:

Wanneer we in Genesis de geschiedenis van Abraham lezen dan ontdekken we steeds weer dat het in het hele leven van Abraham om zijn zoon Izaäk handelde. Steeds maar weer ging het om de belofte van God, dat hij en Sara een lijfelijke zoon zouden ontvangen, daarna gaat het over de twist tussen Ismaël en Izaäk en als laatste over het offer van Izaäk. In dit alles is Izaäk een type van Christus. Zoals Izaäk de enige beloofde zoon was, zo ook Christus. Zoals Izaäk op een wonderlijke manier geboren werd, zo ook Christus. Zoals Izaäk zelf zijn hout droeg om geofferd te worden, zo ook Christus en zoals Izaäk, bij wijze van spreken, uit de dood weer terug kwam (zie Hebreeën 11:19), zo ook Christus.

Nu heeft de Here God aan Abraham een drievoudige belofte gedaan, Hij beloofde hem een land, een volk en een zegen.

Over de belofte van het land lezen we in Genesis 13:15 en 17 “…het gehele land dat gij ziet, zal ik u en uw nageslacht voor altoos geven… Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte, want u zal ik het geven.” Deze belofte werd ook herhaald aan Izaäk en later ook aan Jacob (Genesis 26:2-6 en 28:13). Ook ontving Abraham de belofte van een groot nageslacht. In Genesis 15 vergelijkt de Here Zijn nageslacht met het zand aan de oever van de zee en de ontelbare sterren aan de hemel. Ook deze belofte wordt herhaald aan Izaäk en Jacob. Als derde ontving Abraham de belofte dat in “zijn Zaad”, en daarop doelde Paulus in de Galatenbrief,
alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden. De twee voorgaande beloften hebben direct te maken met Abraham en zijn lijfelijk nageslacht, terwijl de derde belofte regelrecht te maken heeft met de Messias die later uit het nageslacht van Abraham geboren zou worden. Deze belofte aan Abraham vinden we twee keer in Genesis terug: “…en in u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.” (12:3) “…en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde…” (S.V. 22:18).

Petrus haalt deze belofte dan ook aan in zijn toespraak tot de Joden op Pinksteren waar hij zegt: “Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond. Dat God met uw vaderen (Abraham, Izaäk en Jacob) gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht (S.V.:uw zade) zullen alle stammen der aarde gezegend worden. God heeft in de eerste plaats voor u zijn knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden om u te zegenen…” (Handelingen 3:25-26).

Hier zien we dat Petrus de derde belofte aan Abraham, gedaan over de wereldwijde zegen, direct in verband brengt met de komst van Christus. De zegensbelofte voor alle geslachten der aarde kwam in de eerste plaats met een rijke zegen voor Israël, maar niet lang daarna voor alle volken. Wanneer Paulus het in Galaten 3:16 heeft over de belofte aan zijn “Zaad” dan heeft dit niet in de eerste plaats betrekking op de belofte van het land en de stad Jeruzalem of op het nageslacht aan Abraham, maar op de belofte van de wereldwijde zegen. En juist daar gaat het Paulus om in dit gedeelte: deze zegen ontvang je niet vanuit werken der wet, maar vanuit het geloof in Christus, het Zaad van Abraham!





Gaat men bij de voorbereidingen voor de herbouw van de Tempel uit van het model van de tempel, beschreven in Ezechiël of van de tempel zoals deze reeds in Jeruzalem gestaan heeft? (D. M. te A.)



Antwoord:

Reeds vele tientallen jaren wordt er over de herbouw van de tempel gesproken. Materialen worden verzameld overblijfselen van de vroegere tempel onderzocht en plannen worden op papier gezet. We lezen in 1 Thessalonicenzen 2:3-4 over de mens der wetteloosheid, de antichrist die na de opname van de gemeente de wereldregie in handen zal krijgen en zich als de enige God zal laten vereren en aanbidden in de tempel Gods! Het gaat hier om de “gruwel der verwoesting op de heilige plaats” waarover de Here Jezus het in zijn “rede over de laatste dingen” heeft.

Het ligt dus voor de hand dat binnenkort met de bouw van de tempel in Jeruzalem begonnen zal worden… een tempel voor de antichrist, waarmee Israël gedurende de eerste helft van de grote verdrukking een verbond en eindelijk de (valse) vrede zal ervaren. Het gaat hier om de tempel, die ook in Openbaring 11:1-2 beschreven wordt en waar 42 maanden lang (drie en een half jaar, de helft van de grote verdrukking) een afgodische eredienst gevoerd zal worden die uiteindelijk uitmondt in de aanbidding van de antichrist. 1260 Dagen lang (diezelfde drie en een half jaar) zullen de twee getuigen, waarschijnlijk Mozes en Elia, het volk Israël terugroepen om zich weer opnieuw aan hun God toe te wijden. De superieure aanbidding van de antichrist leidt uiteindelijk tot een breuk van het verbond tussen Israël en de antichrist, waarop het volk voor nog eens 1260 dagen (drie en een half jaar)de woestijn in vlucht, alwaar het door God beschermd en verzorgd zal worden.

Pas na de grote verdrukking zal de Here Jezus met zijn gemeente zichtbaar op aarde wederkomen om zijn koningschap te aanvaarden. Dan zal Hij als de grote Salomo de tempel, die in Ezechiël 40-43 beschreven wordt, bouwen en waarmee de heerlijkheid van de tempel van Salomo zelfs zal worden overtroffen. De profetie van Haggai: “De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige” zal dan in vervulling gaan (Haggai 2:10).





Kunt u mij uitleggen wat het gedeelte uit Exodus 4:24-26 betekent? (M. O. te Z.)



Antwoord:

We lezen hier over Mozes en Sippora die met hun kinderen op weg naar Egypte in een nachtverblijf door God overvallen werden. De Here zocht Mozes om hem te doden, waarop Sippora een stenen mes pakte en haar zoon besneed, waarop de Here Mozes ongemoeid liet. Sippora noemde Mozes “Bloedbruidegom” met het oog op de besnijdenis. De Here God had Abraham de opdracht gegeven om iedereen van het mannelijk geslacht te besnijden en daarmee een gereinigd en heilig volk van God te zijn. Nu Mozes op weg was naar Farao met de boodschap: “Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene…” (Exodus 4:22-23), Moest er eerst orde op zaken gesteld worden in het eigen gezin van Mozes. Ook hij had inmiddels zonen gekregen (zie 4:20), waarvan zijn oudste zoon Gersom heette. Waarschijnlijk was Sippora een tegenstander van het besnijden van haar zonen en had Mozes zich hierbij neergelegd. Nu gaat de Here aan Sippora duidelijk maken, dat ongehoorzaamheid tot de dood leidt. Door het besnijden van haar zoon, wordt het leven van haar man gered. Zo werd Mozes voor haar een bloedbruidegom. Typologisch mogen we Sippora zien als een beeld van de gemeente, die in de periode van verwerping van Mozes aan hem verbonden werd. Christus wordt in Johannes 1:21 “de Profeet” genoemd, die in Deuteronomium 18:15-18 door Mozes aangekondigd wordt als “een profeet, zoals ik ben”. We mogen Mozes dus zien als een type van Christus, onze “Bloedbruidegom”, waarmee we op grond van het vergoten bloed op Golgotha voor altijd verbonden zijn.

Door de besnijdenis behoorde Mozes zijn eerstgeboren zoon Gersom eerst aan de Here toe te wijden, alvorens hij aan de Farao van Egypte de vrijlating van Israël, de eerstgeboren zoon van God, mocht eisen.



ds. Theo Niemeijer