Vragen - jrg. 81-10

ds. Theo Niemeijer • 81 - 2005/06 • Uitgave: 10
Vragen



In 1 Samuël 13:3 en 14:21 lees ik over de Hebreeën die zich bij het leger van Saul voegden om de Filistijnen te verslaan. De Hebreeën ken ik eigenlijk alleen vanuit het Nieuwe Testament. Ernst Aebi schrijft over dit Bijbelboek uit het Nieuwe Testament dat dit boek voornamelijk aan Christenjoden geschreven is. Zijn Hebreeën dan Christenjoden? Die waren er in het Oude Testament toch nog niet? (P. v.d. P. te M.)



Antwoord:

Het is moeilijk te zeggen waar de naam “Hebreeër” vandaan komt. De eerste keer komen we deze naam tegen in Genesis 14:13, waar we lezen over de Hebreeër Abram, die bij de terebinten van Mamre woonde. Waarschijnlijk komt het woord van de naam Eber. In Genesis 10:21 wordt Sem de vader van alle zonen van Eber genoemd en in Genesis 11:26-29 lezen we hoe Eber de stamvader van Terach, de vader van Abram was. De naam Hebreeër werd meestal voor een vreemdeling gebruikt. Zo werden Abram, maar ook Jozef Hebreeërs, vreemdelingen, genoemd. (Genesis 14:13 en 39:14,17) Het woordje “Eber” kan ook vertaald worden met: “overkant”. Het werd gebruikt voor mensen, die van de overkant van de rivier de Eufraat kwamen. De Hebreeërs waren dus een volk dat oorspronkelijk van de overkant van de rivier kwam en als vreemdelingen onder de volkeren leefden.

Inderdaad is de brief aan de Hebreeën voornamelijk geschreven aan hen, die zich vanuit het Jodendom tot Christus bekeerd hadden en tot de gemeente van Jezus Christus behoorden.

Zo hebben we dus zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament met Hebreeërs te maken. Het is vanzelfsprekend dat alleen in het Nieuwe Testament Christenen voorkomen. Daarbij hebben we dan ook met Hebreeërs te maken die Christen geworden zijn en het is vooral die groep, waaraan de Hebreeënbrief geschreven is.



In een artikel: “Ik was bekeerd, maar niet bevrijd” kwam naar voren dat iemand nog geruime tijd na zijn bekering van demonen bevrijd moest worden. We lezen de laatste tijd steeds meer over dit “bevrijdingspastoraat”. Wordt het niet tijd om in de gemeente aan dit pastoraat meer ruimte te geven? (A. N. te K.)



Antwoord:

We hebben hier met een zeer ingewikkelde materie te maken, waar al veel over geschreven is en waar ook heel verschillend over gedacht wordt. Soms neemt men aan, dat iemand door demonen beïnvloed wordt, terwijl het een puur psychische aandoening is. Een andere keer denkt men aan een psychische aandoening, terwijl het probleem uiteindelijk door de opstandige oude mens (het vlees) veroorzaakt wordt. Soms overlapt het één het ander, zodat duidelijke scheidingslijnen niet aan te brengen zijn.

Belangrijk is het om hierbij altijd weer Gods Woord als uitgangspunt te hanteren.

We lezen in Gods Woord dat demonen gevallen engelen zijn, die met de duivel uit de hemel geworpen zijn. Dit gebeurde op het moment waarop de duivel zich aan God gelijk wilde stellen. Satan doet vandaag zijn werk op aarde door middel van deze demonen. Via een zondige levenswandel, bepaalde vormen van muziek, seksuele uitspattingen, verdovende middelen, occulte bezigheden en nog veel meer van zulk soort zaken, proberen deze demonen een mensenleven in bezit te krijgen. Bij de genezing van de ezetene in Gerasenen (Marcus 5:1-20) zien we dat de demonen voor de Here Jezus sidderen en moeten wijken. Waar Hij komt is geen ruimte meer voor demonen. We zien dan ook in Gods Woord dat alleen bij ongelovigen demonen uitgedreven werden. Nergens komen we in Gods Woord tegen, dat bij reeds bekeerde Christenen, later nog eens demonen uitgedreven moesten worden. In het onderwijs van Paulus aan de gemeente ontbreekt dan ook deze opdracht. Kennelijk was uitdrijving van demonen onder gemeenteleden niet aan de orde!



De vraag blijft dan nog wel over, waar we na onze bekering dan nog wel mee te maken hebben? Vanaf het moment van onze bekering en we door het ontvangen van Gods Geest opnieuw geboren werden, is ons lichaam een woning van God de Vader en zijn Zoon geworden: “Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen”. (Johannes 14:23b) De Here zal deze woning nooit delen met demonen, dat is onmogelijk! Wel zal Hij te maken krijgen met de oude mens, ons vlees, dat zich ook na de wedergeboorte nog steeds laat gelden. Deze oude mens blijkt maar al te vaak een bondgenoot te zijn van demonische machten, waardoor we ook na onze bekering, nog steeds door demonische machten beïnvloed kunnen worden. Let wel: niet bewoond, maar beïnvloed! Bevrijdingspastoraat zou zich dan ook vooral moeten richten op het sterven van de oude mens, het vlees in ons en niet op de uitdrijving van demonen! Over het algemeen zijn wij veel te snel klaar met onze bekering. Na de “grote bekering”, waarin we als zondaar met onze zondige natuur (zonde) tot Hem komen en vergeving en eeuwig leven ontvangen, komt het proces waarin we met onze zondige oude mens die al met Christus gestorven is, af gaan rekenen.

Satan is een slechte verliezer en zal altijd proberen om Gods werk via onze oude mens (het vlees) teniet te doen. We zullen ons in het pastoraat meer moeten toeleggen op een positieve benadering: dagelijkse vergeving van zonde, groei in het geloofsleven door gezonde voeding met Gods Woord en een verlangen naar vervulling met Gods Geest.

Een onkruidvrij gazon krijg je niet door steeds het onkruid er uit te steken, maar door het gras voldoende voeding te geven. Het gras zal dan overheersend groeien en het onkruid geen kans meer geven zich te ontwikkelen.



Ds. Theo Niemeijer