Vragen - jrg. 81-14

ds. Theo Niemeijer • 81 - 2005/06 • Uitgave: 14
Vragen



U schrijft in Het Zoeklicht dat de “eerste opstanding” zich in drie fasen zal voltrekken: Christus als Eersteling, daarna de gemeente bij de opname en als laatste de martelaren uit de grote verdrukking. Nu lees ik in Mattheüs 27:52-53 over nog een opstanding, namelijk zij, die bij het sterven van Christus opstaan. Horen zij ook niet bij de eerste opstanding? (H. H. te R.)



Antwoord:

In 1 Corinthiërs 15:23 lezen we, dat Christus de Eersteling is, de eerste die vanuit de doden opstond. Bij het sterven van de Here Jezus vindt een aantal opmerkelijke verschijnselen plaats. Allereerst lezen we over het scheuren van het voorhangsel. Eén keer per jaar, op de grote verzoendag, mocht de hogepriester dit voorhangsel passeren om het bloed van het Lam voor Gods aangezicht te brengen en op deze manier verzoening voor het volk te bewerken. Niemand mocht ook maar een glimp opvangen van het heiligdom, dat achter dit voorhangsel schuilging. Dit voorhangsel was niet zomaar een gordijntje… het was ongeveer vier vingers dik dus een kleine tien centimeter! Geen mens had dit in tweeën kunnen scheuren, zo sterk was dit voorhangsel. Het werd dan ook niet van beneden naar boven, maar juist van boven naar beneden in tweeën gescheurd… God deed het Zelf en wilde daarmee aangeven, dat de weg tot de heilige God nu voor altijd vrij was!

Verder lezen we, dat de aarde beefde en de rotsen scheurden, waarbij vele graven zich openden.

In het sterven van de Here Jezus wordt ook duidelijk gemaakt, dat deze aarde voorbij zal gaan. Voordat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zichtbaar worden, zullen de eerste hemel en de eerste aarde voorbij gaan. In deze aardbeving zien we een aankondiging van de dingen die straks over de aarde zullen komen. Het boek Openbaring beschrijft de aardbevingen en rampen die plaats zullen vinden bij de komst van de Here Jezus en bij het voorbijgaan van deze aarde.

In de tijd van de Here Jezus werden veel gestorvenen in zogenaamde rotsgrafkamers begraven. Het waren natuurlijke spelonken, of uitgehakte grafkamers die als graf dienst deden. Het is begrijpelijk, dat door zo’n omvangrijke aardbeving ook deze grafkamers getroffen - en daarmee geopend werden.

Ook hierin liet de Here zien, dat Hij gekomen was om de laatste vijand, de dood te overwinnen. We lezen echter niet, dat deze doden ook direct levend werden. Ze gingen pas na de opstanding van Christus uit de graven, want Christus is de Eersteling! Wie deze heiligen waren en wat er verder met hen gebeurde, bericht de Bijbel ons niet. In ieder geval, zijn ze met Christus, als Eersteling, opgestaan om in Jeruzalem te getuigen van de opstanding die waarlijk plaatsgevonden heeft. We lezen over hen, dat ze aan velen te Jeruzalem verschenen. Het is dezelfde uitdrukking die we vinden in Handelingen 1:3 “veertig dagen hen verschijnende” en vanaf 1 Corinthiërs 15:5 “en Hij is verschenen aan…” Deze levend geworden heiligen zullen op dezelfde manier als de opgestane Heer, met een zelfde opstandingslichaam, aan velen verschenen zijn. Het gaat hier niet om een geestelijke opstanding, of om een verschijning als een engel. We lezen heel duidelijk, dat deze heiligen levend werden en uit hun graven gingen. Ook zij werden lichamelijk opgewekt en verschenen met een opstandinglichaam aan de inwoners van Jeruzalem. Hoe lang deze verschijningen plaatsvonden, weten we niet. Misschien duurde dit wonder ook wel veertig dagen, net zo lang als de periode waarin Christus aan zijn discipelen verscheen… we weten het niet zeker!

Deze opstanding wijzigt echter niets aan het feit, dat de eerste opstanding zich in drie fasen zal voltrekken. Wel is het belangrijk hierbij in ogenschouw te nemen, dat het bij de eerste fase niet alleen om Christus’ opstanding gaat, maar dat vele Oud- Testamentische heiligen toen al deel kregen aan zijn opstanding.



Ooit heb ik gehoord dat het woord besnijdenis of voorhuid in verband zou staan (zelfde stam) met het woord verbond, of zelfs ook verbond zou betekenen, verwijzende naar het oude verbond, waar het door Jezus’ vergoten bloed een teken is van het nieuwe verbond. Klopt dit? (R. P. te ?)



Antwoord:

Dr. Gieneke van Veen–Vrolijk schrijft regelmatig in ons blad over Hebreeuwse woorden en de betekenis daarvan. Aan haar heb ik uw vraag voorgelegd. Binnenkort hoop ik dan alsnog op uw vraag in te gaan.



In onze gemeente speelt een vraag over het al dan niet aanstellen van een bepaalde voorganger. De voorganger die men op het oog heeft is juist een jaar geleden gescheiden. Voldoet deze voorganger dan nog wel aan de voorwaarden die in 1 Timotheüs 3:1-7 gesteld worden? (B. E. te ?)



Antwoord:

We lezen in Maleachi dat God echtscheiding haat. Echtscheiding drijft uiteen, wat God samengevoegd heeft. De eenheid binnen een huwelijk is een beeld van de eenheid van God Zelf. Iedere keer wanneer deze eenheid verbroken wordt, wordt de naam van God gelasterd. De gemeente is juist geroepen om deze eenheid aan de wereld te laten zien. Zoals man en vrouw één zijn, zo is de gemeente ook geroepen om één met Christus te zijn. Los van de schuldvraag, wie de scheiding veroorzaakt heeft, is Gods Woord er duidelijk over dat een herder van de gemeente de man van één vrouw - en gunstig bekend bij de buitenstaanders behoort te zijn. We behoren Gods Woord niet aan te passen aan de nu geldende normen en waarden, maar juist andersom: wij moeten ons buigen onder Gods onfeilbare gezaghebbende Woord. Laten we dat Woord juist nu toch onverkort vasthouden!



Ds. Theo Niemeijer