Vragen - jrg. 82-22
In Lucas 22:15 lezen we dat de Here Jezus zei: Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd. In Johannes 18:28 lezen we echter dat de Joden de Here Jezus naar het gerechtsgebouw van Pilatus brachten, maar niet naar binnen gingen om zich niet behoeven te verontreinigen, omdat ze het Pascha nog moesten eten. Had de Here Jezus dit Pascha dan te vroeg gegeten, of waren de Joden te laat? Wanneer moest dit Pascha dan eigenlijk wel gegeten worden? (L. B. te M.)
Antwoord:
In Exodus 12:6 lezen we in de Statenvertaling dat het Pascha op de veertiende van de maand Nisan tussen twee avonden geslacht moest worden. Deze veertiende dag begon in de avondschemering na de dertiende dag en eindigde in de namiddag, voorafgaand aan de vijftiende dag. De dagen beginnen én eindigen in Israël namelijk bij het verschijnen van de eerste ster, dus in de avondschemering.
Het Pascha mocht dus in de avondschemering, aan het begin van de veertiende dag, geslacht en gegeten worden, zoals de Here Jezus dit met zijn discipelen deed, maar het mocht gedurende de gehele verdere dag ook nog gegeten worden, tot het aanbreken van de vijftiende dag, die dan ook weer in de avondschemering begon dus tussen twee avonden!
De Joden die De Here Jezus naar het gerechtshof brachten hadden nog geen gelegenheid gehad om het Pascha te eten, omdat ze die avond in vergadering bij elkaar waren om te beraadslagen, hoe ze de Here Jezus gevangen zouden kunnen nemen. Ze wachtten op een teken van Judas, die met hen afgesproken had. Johannes 18:28 zouden we dan ook zo kunnen lezen, dat ze zich niet wilden verontreinigen om het Pascha alsnog te kunnen eten! Als eenmaal, bij het verschijnen van de eerste ster, de vijftiende dag aanbrak, dat mocht van het Paaslam niets meer over zijn. Dan was de tijd van het slachten en eten van het Paaslam, voorbij. Tussen twee avonden ligt dus een tijd van vierentwintig uur en gedurende die tijd mocht het Paaslam gegeten worden.
In Numeri 9:1-14 lezen we zelfs dat onder bepaalde omstandigheden het Pascha ook een maand later gevierd mocht worden.
In 1 Samuël 17:49-50 lezen we over David, die de reus Goliath versloeg. In 2 Samuël 21:19 lezen we echter dat het de Bethlehemiet Elchanan was, die Goliath versloeg. Spreekt de Bijbel zichzelf op dit punt tegen? (L. B. te M.)
Antwoord:
Het paralelgedeelte van 2 Samuël 21 vinden we in 1 Kronieken 20, waarin we in vers 5 lezen dat het Elchanan was die de broeder van Goliath doodde. De meeste Bijbeluitleggers gaan er vanuit dan het hier om de broer van Goliath gaat, of anders om een reus, die ook deze naam had. Er kwamen trouwens heel veel reuzen in dat gebied voor.
In 2 Samuël 24:1-2 lezen we dat de Here God David aanzet om het volk te tellen, maar in 1 Kronieken 21:1 lees ik dat het satan is, die David hiertoe aanzette. Wordt het volk nu gestraft ter oorzake van een fout van David? (L. B. te M.)
Antwoord:
Deze geschiedenis begint met het ontbranden van Gods toorn ten opzichte van het volk Israël. Wat er precies in Israël gebeurd is, weten we niet, want de Bijbel vermeldt dit niet. Waarschijnlijk had David al langer het plan om het volk te tellen, maar Gods Geest weerhield hem daarvan. Omdat God zijn volk wilde straffen, voor een zonde die het begaan had, gaf de Here David over aan zijn eigen plannen en gaf daarmee de satan de vrijheid om hem hiertoe aan te zetten. Uiteindelijk werd het handelen van satan toegelaten door God Zelf, waardoor God Zelf zijn plan uit kon voeren door op deze manier zijn volk te tuchtigen voor de zonde die het begaan had. Zo staat zelfs het handelen van satan in dienst van de Here God!
Waarom liet de Here Jezus Zich door Johannes in de Jordaan dopen? Hij was toch zonder zonde en had deze doop toch niet nodig? (A. d. G. te s G.)
Antwoord:
We lezen dat Johannes de mensen onder belijdenis van hun zonde in de Jordaan doopte. Het was niet zomaar een wassing, maar een volledige doop, waarbij de mensen in het water afdaalden en uit het water weer opstegen. Zo lezen we in Johannes 3:23 dat hij te Enon en Salim doopte omdat daar veel water was. Veel water was nodig om de dopelingen onder te dompelen.
De doop van Johannes was een symbool van het afwassen van de zonden. Zo werden de mensen dan ook onder belijdenis van hun zonden gedoopt.
Vanzelfsprekend had Johannes er moeite mee om de Here Jezus te dopen. Zou het eerste officiële optreden van de Messias er niet anders uit moeten zien? Maar de Here Jezus maakte Johannes duidelijk dat Hij zich niet liet dopen omdat Hij zondig was, maar omdat Hij gekomen was om alle gerechtigheid te vervullen. (Matt. 3:15) De Here Jezus kwam op aarde om aan de mens gelijk te worden en uiteindelijk ook de zonde van de mensheid op zich te nemen. In zijn doop heeft Hij alvast laten zien dat Hij, beladen met onze zonden, als Jona in de diepte der zee geworpen zou worden. Hij behoefde zijn zonden niet te belijden, want Hij had geen zonden. We lezen dan ook, dat Hij terstond opsteeg uit het water, waarop de hemelen zich openden, de Geest op hem neerstreek en Gods stem uit de hemel klonk: Deze is mijn Zoon,de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb(Matt. 3:17).
Ds. Theo Niemeijer
Antwoord:
In Exodus 12:6 lezen we in de Statenvertaling dat het Pascha op de veertiende van de maand Nisan tussen twee avonden geslacht moest worden. Deze veertiende dag begon in de avondschemering na de dertiende dag en eindigde in de namiddag, voorafgaand aan de vijftiende dag. De dagen beginnen én eindigen in Israël namelijk bij het verschijnen van de eerste ster, dus in de avondschemering.
Het Pascha mocht dus in de avondschemering, aan het begin van de veertiende dag, geslacht en gegeten worden, zoals de Here Jezus dit met zijn discipelen deed, maar het mocht gedurende de gehele verdere dag ook nog gegeten worden, tot het aanbreken van de vijftiende dag, die dan ook weer in de avondschemering begon dus tussen twee avonden!
De Joden die De Here Jezus naar het gerechtshof brachten hadden nog geen gelegenheid gehad om het Pascha te eten, omdat ze die avond in vergadering bij elkaar waren om te beraadslagen, hoe ze de Here Jezus gevangen zouden kunnen nemen. Ze wachtten op een teken van Judas, die met hen afgesproken had. Johannes 18:28 zouden we dan ook zo kunnen lezen, dat ze zich niet wilden verontreinigen om het Pascha alsnog te kunnen eten! Als eenmaal, bij het verschijnen van de eerste ster, de vijftiende dag aanbrak, dat mocht van het Paaslam niets meer over zijn. Dan was de tijd van het slachten en eten van het Paaslam, voorbij. Tussen twee avonden ligt dus een tijd van vierentwintig uur en gedurende die tijd mocht het Paaslam gegeten worden.
In Numeri 9:1-14 lezen we zelfs dat onder bepaalde omstandigheden het Pascha ook een maand later gevierd mocht worden.
In 1 Samuël 17:49-50 lezen we over David, die de reus Goliath versloeg. In 2 Samuël 21:19 lezen we echter dat het de Bethlehemiet Elchanan was, die Goliath versloeg. Spreekt de Bijbel zichzelf op dit punt tegen? (L. B. te M.)
Antwoord:
Het paralelgedeelte van 2 Samuël 21 vinden we in 1 Kronieken 20, waarin we in vers 5 lezen dat het Elchanan was die de broeder van Goliath doodde. De meeste Bijbeluitleggers gaan er vanuit dan het hier om de broer van Goliath gaat, of anders om een reus, die ook deze naam had. Er kwamen trouwens heel veel reuzen in dat gebied voor.
In 2 Samuël 24:1-2 lezen we dat de Here God David aanzet om het volk te tellen, maar in 1 Kronieken 21:1 lees ik dat het satan is, die David hiertoe aanzette. Wordt het volk nu gestraft ter oorzake van een fout van David? (L. B. te M.)
Antwoord:
Deze geschiedenis begint met het ontbranden van Gods toorn ten opzichte van het volk Israël. Wat er precies in Israël gebeurd is, weten we niet, want de Bijbel vermeldt dit niet. Waarschijnlijk had David al langer het plan om het volk te tellen, maar Gods Geest weerhield hem daarvan. Omdat God zijn volk wilde straffen, voor een zonde die het begaan had, gaf de Here David over aan zijn eigen plannen en gaf daarmee de satan de vrijheid om hem hiertoe aan te zetten. Uiteindelijk werd het handelen van satan toegelaten door God Zelf, waardoor God Zelf zijn plan uit kon voeren door op deze manier zijn volk te tuchtigen voor de zonde die het begaan had. Zo staat zelfs het handelen van satan in dienst van de Here God!
Waarom liet de Here Jezus Zich door Johannes in de Jordaan dopen? Hij was toch zonder zonde en had deze doop toch niet nodig? (A. d. G. te s G.)
Antwoord:
We lezen dat Johannes de mensen onder belijdenis van hun zonde in de Jordaan doopte. Het was niet zomaar een wassing, maar een volledige doop, waarbij de mensen in het water afdaalden en uit het water weer opstegen. Zo lezen we in Johannes 3:23 dat hij te Enon en Salim doopte omdat daar veel water was. Veel water was nodig om de dopelingen onder te dompelen.
De doop van Johannes was een symbool van het afwassen van de zonden. Zo werden de mensen dan ook onder belijdenis van hun zonden gedoopt.
Vanzelfsprekend had Johannes er moeite mee om de Here Jezus te dopen. Zou het eerste officiële optreden van de Messias er niet anders uit moeten zien? Maar de Here Jezus maakte Johannes duidelijk dat Hij zich niet liet dopen omdat Hij zondig was, maar omdat Hij gekomen was om alle gerechtigheid te vervullen. (Matt. 3:15) De Here Jezus kwam op aarde om aan de mens gelijk te worden en uiteindelijk ook de zonde van de mensheid op zich te nemen. In zijn doop heeft Hij alvast laten zien dat Hij, beladen met onze zonden, als Jona in de diepte der zee geworpen zou worden. Hij behoefde zijn zonden niet te belijden, want Hij had geen zonden. We lezen dan ook, dat Hij terstond opsteeg uit het water, waarop de hemelen zich openden, de Geest op hem neerstreek en Gods stem uit de hemel klonk: Deze is mijn Zoon,de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb(Matt. 3:17).
Ds. Theo Niemeijer