Vragen - jrg. 82-24

ds. Theo Niemeijer • 82 - 2006/07 • Uitgave: 24
Onlangs ging u in de vragenrubriek in op de kwestie “de vrouw in het ambt”. Ik kan me helemaal vinden in het antwoord dat u hierop gaf. Nu zei iemand tegen mij dat Maria de eerste predikant was, omdat zij als eerste de opstanding van de Here Jezus aan de discipelen bekend maakte. Wilt u me daarop een antwoord geven? (A. P. te G.)



Antwoord:

Maria vervult hier niet de rol van predikant. Zowel mannen als vrouwen zijn geroepen om van de opgestane Heer te getuigen. Het ‘getuigen zijn’ is een roeping voor iedere christen. Toen de Here Jezus echter voorbereidingen ging treffen voor het bouwen van zijn gemeente, wees Hij 12 apostelen aan, die van Hem apostolische volmacht en gezag ontvingen, om na zijn hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest de gemeente te bouwen. Wanneer de Bijbel “de vrouw in het ambt” zou bevestigen, dan had de Here Jezus zeker ook vrouwelijke apostelen uitgekozen. Hij koos echter voor mannen. Ook Paulus had het later over ‘mannen’ als het ging om het aanstellen van oudsten en diakenen in de gemeente. (zie 1Tim. 3:1-7 en Tit. 1:5-9) In Efeziërs 5 wordt het huwelijk met de gemeente vergeleken. Ook daar leert de Bijbel ons dat de man het hoofd van de vrouw is, zoals Christus het hoofd van de gemeente is. De gezagsverhouding binnen het huwelijk staat hier symbool voor de gezagsverhouding binnen de gemeente. Vrouwen, die hun man als hoofd niet willen erkennen, zullen er ten diepste ook grote problemen mee hebben om Christus als hoofd te erkennen. We leven echter in een samenleving waarin het feministische denken het huwelijk en gezin steeds meer ontwricht. De Goddelijke scheppingsorde, die Hij zo wijselijk in de schepping van man en vrouw gelegd heeft, wordt steeds meer verworpen, met als gevolg: het stranden van vele huwelijken en het uit elkaar vallen van gezinnen. Het is een groot gevaar voor de gemeente, dat het sociaal en maatschappelijk denken van de huidige samenleving, ook ingang vindt binnen de gemeente van God. Wat buiten de gemeente normaal is, zou ook binnen de gemeente als normaal aanvaard moeten worden. Al te vaak worden bepaalde Bijbelse principes als cultuur- en tijdgebonden afgedaan. Zo mogen we echter met Gods eeuwig en gezaghebbend Woord niet omgaan. Op deze manier verheft de mens zich boven het gezag van Gods Woord en bepaalt hijzelf wat voor deze tijd en cultuur geldt en wat ouderwets is en dus nu niet meer geldt. Ook 1 Timoteüs 2:8-15 onderwijst ons dat het gezag in de gemeente door broeders van de gemeente uitgeoefend dient te worden.

Natuurlijk mogen we erg blij en dankbaar zijn met de enorme inzet van onze zusters in de gemeente. Velen van hen zijn naar het zendingsveld uitgezonden om de onbereikte volkeren het evangelie te brengen. Anderen zetten zich in voor het zondagsschoolwerk of het werken onder de jeugd. Er wordt heel wat werk door de zusters in de gemeente verzet. Toch, als het gaat om leiding geven, leergezag en pastoraal gezag, dat leert de Bijbel ons, dat hiervoor de broeders verantwoordelijk voor zijn. Vooral voor deze eindtijd moedigt de Bijbel ons aan “Vast te houden, wat gij hebt.” Laten we ons toch aan Gods Woord onverkort vasthouden, temeer, wanneer we zien dat de gemeente van alle kanten met wereldse normen en waarden geïnfiltreerd wordt en de komst van Christus dichtbij is!




In Jesaja 65:17 lezen we: “Want zie Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.” In dit gedeelte (tot vers 25) lees ik, dat er in Jeruzalem geen geween of geschreeuw zal zijn, dat er geen misgeboorte meer zal zijn en dat de mensen de leeftijd van de bomen zullen bereiken. Gaat dit over de uiteindelijke hemel of hebben we hier te maken met het vrederijk op deze aarde, dat ook weer zijn einde zal kennen bij de strijd met Gog en Magog? (W. D. te L.)



Antwoord:

Wanneer we Jesaja horen spreken over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, is de overgang naar Openbaring 21:1 al gauw gemaakt: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan.”

Velen denken dan ook, dat het vrederijk zich in de hemel zal afspelen. Anderen beweren weer dat we nu reeds in het vrederijk leven en versymboliseren de woorden uit de Bijbel.

Jesaja wordt ook wel het troostboek voor het volk Israël genoemd. In Jesaja belooft de Here het Messiaanse rijk. Hoe verder je het boek doorleest, hoe meer er over gesproken wordt. Er is echter een duidelijk verschil tussen Jesaja 65: ”Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde,” en Openbaring 21:1 “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.” Jesaja kondigt het aan, terwijl Johannes terugkijkt alsof het reeds geschied is. Het Messiaanse vrederijk is als het ware de opmaat, op weg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het gaat hier om een geweldig herstel van het volk Israël. In Jeruzalem zal geen geweld meer zijn, er zal geen misgeboorte meer zijn, de oogsten zullen gezegend worden…allemaal zegeningen, die de Here hen reeds lang, bij monde van Mozes (Deut. 28) van tevoren beloofd heeft, wanneer het volk Hem zou gehoorzamen. Zegeningen die Israël hier op aarde zal meemaken, vlak voordat deze aarde voorbij zal gaan en er een nieuwe hemel en aarde zullen zijn. We lezen, dat aan het begin van het vrederijk, het volk Israël als geheel volk zich zal bekeren. De vruchten van deze bekering zullen dan ook niet uitblijven. Het land zal zich herstellen en als de hof van Eden worden en alle beloften aan het volk gedaan, zullen dan eindelijk vervuld worden. Daarbij zal Israël ook een zegen, zowel op geestelijk- als op stoffelijk gebied voor de gehele aarde worden. Bij het Messiaanse vrederijk gaat het om het uiteindelijk vervullen van Gods belofte aan Israël gedaan. Uit het feit dat we in Jesaja 65 kunnen lezen over mensen die op hoge leeftijd toch nog sterven en zondaren die op honderdjarige leeftijd door een vloek getroffen worden, mogen we afleiden, dat het hier om een situatie gaat op deze aarde en we hier nog niet in de hemelse heerlijkheid verplaatst zijn, zoals we in Openbaring 21 lezen, waar geen dood meer zal zijn.



Ds. Theo Niemeijer