Vragen - jrg. 83-03

ds. Theo Niemeijer • 83 - 2007 • Uitgave: 3
In Openbaring 21 lezen we in vers 2 hoe de heilige stad, het nieuw Jeruzalem, als een bruid getooid voor haar man, vanuit de hemel nederdaalt. In vers 10 lezen we echter voor de tweede keer over het nederdalen van Jeruzalem van uit de hemel. Gaat het hier om een herhaling of over een andere gebeurtenis? (D. V. te A.)

Antwoord:
In Openbaring 21:1-8 lezen we over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dan zijn de eerste hemel en de eerste aarde voorbijgegaan en is de zonde eens en voor altijd verdwenen en is de duivel voor eeuwig veroordeeld in de poel des vuurs. Als het nieuwe Jeruzalem op aarde nederdaalt wordt geroepen: “Zie de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen.” Hier wordt de paradijselijke gemeenschap, zoals deze er was van voor de zondeval, voor eeuwig herstelt.
Dit gedeelte vormt eigenlijk het sluitstuk van de heilsgeschiedenis. Misschien onlogisch, maar het komt wel meer voor in de Bijbel, gaat het volgende gedeelte (21:9-22:5) over de tijd, direct voorafgaande aan de zo juist beschreven gebeurtenis. 21:9 Brengt ons weer terug bij 17:1, waar het over de zeven oordeelsengelen gaat. Hij laat hier zien hoe de heilige stad, het hemelse Jeruzalem, vanuit de hemel nederdaalt aan het begin van het Messiaanse rijk. We gaan hiermee dus weer duizend jaar terug in de tijd, wanneer de Messias, verheerlijkt in Zijn gemeente, vanuit de hemelse heerlijkheid naar de aarde terugkeert en op aarde Zijn heerschappij gaat uitoefenen. Er wordt hier dan ook niet over het ‘nieuwe’ maar over het ‘hemelse’ Jeruzalem gesproken. In Efeziërs 2:22 wordt de gemeente met een ‘Woonstede Gods in de Geest’ vergeleken. Deze ‘Woonstede Gods in de Geest’ is tegelijkertijd de Bruid van het Lam. Vandaar dat Paulus in 1 Tessalonicenzen 1:10 schrijft dat Christus in Zijn gemeente verheerlijkt zal worden en aan de wereld geopenbaard. Dit hemelse Jeruzalem daalt dan ook niet neer tot op de aarde maar blijft als een enorme kubus van 12 duizend statiën (2200 kubieke km.) boven de aarde zweven. Het is de stad met de fundamenten, waar ook Abraham naar uitkeek (Hebreeën 11:10) die niet op aarde zal rusten, maar in de hemelse heerlijkheid haar vastheid vindt. Vanuit deze ‘lichtstad’ zal de Here de aarde verlichten en over haar regeren en wij met Hem. Gedurende deze tijd hebben we nog steeds te maken met verschillende volkeren en koningen (vers 24), met bladeren van het geboomte des levens die tot genezing van volkeren dienen (22:2) en met zondaren die de stad niet mogen betreden (vers 27). U begrijpt wel dat het hier om een andere tijd gaat dan de tijd beschreven aan het begin van Openbaring 21, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Samenvattend mogen we zeggen dat het bij het nederdalen van het Jeruzalem in 21:2 om het ‘nieuwe Jeruzalem’ gaat, waarmee God voor altijd bij de mensen zal wonen, dus het einde van de heilsgeschiedenis en dat het in 21:10 gaat over het nederdalen van het hemelse Jeruzalem aan het begin van het Messiaanse rijk, voorafgaand aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het zou inderdaad eenvoudiger geweest zijn, wanneer Johannes een ander volgorde in zijn schrijven aangehouden zou hebben.

In Openbaring 12:6 en 14 wordt gesproken over de vrouw die naar de woestijn vlucht en door God 1260 dagen onderhouden zal worden. Gaat het in deze beiden verzen over dezelfde gebeurtenis? (D. V. te A.)

Antwoord:
In beide verzen gaat het over de tweede helft van de grote verdrukking. In het midden van de zevenjarige verdrukking zal de ‘gruwel der verwoesting’ (Matt. 24:15, Dan. 9:27) opgericht worden, waarop het Joodse volk het verbond met de antichrist zal verbreken en helemaal alleen komt te staan. Net zoals bij de uittocht vanuit Egypte zal de Here het volk vleugels van de grote arend geven (Op. 12:14, Ex. 19:4) en haar uitleiden naar de woestijn, alwaar ze de ontmoeting met de Here zal hebben. In Hosea 2:13-14 kunnen we lezen, dat de Here Zijn volk de woestijn in zal lokken om haar waarschijnlijk weer opnieuw uit de rots te laten drinken en haar opnieuw van het Manna te laten eten. Daar zal het volk gelouterd worden en uiteindelijk onder leiding van de grote Jozua het land voor eeuwig in bezit nemen.

In Openbaring 11 en 2 Tessalonicenzen 2 wordt over een tempel gesproken. Om welke tempel gaat het hier? Wanneer en door wie wordt de tempel uit Ezechiël 40 gebouwd? (D. V. te A.)

Antwoord:
De tempel die binnenkort op het tempelplein te Jeruzalem gebouwd zal worden, is, na de tempel van Salomo en die van Herodes, de derde tempel die in Jeruzalem zal staan. Het is de tempel, die door de antichrist gebruikt zal worden om de gruwel der verwoesting op te richten en zich door alle volken te laten aanbidden. Pas na de grote verdrukking, bij de wederkomst van Christus als Koning in heerlijkheid, zal de tempel zoals beschreven in Ezechiël 40 gebouwd worden. Onder leiding van de Messias zal deze tempel nog heerlijker en groter zijn dan de tempel van Salomo. (zie Hagg. 2:10)

Ds. Theo Niemeijer