Vragen - jrg. 83-12

ds. Theo Niemeijer • 83 - 2007 • Uitgave: 12
Is bidden tot de Heilige Geest Bijbels? (H. B. te E.)



Antwoord:

Nergens in Gods Woord worden we opgeroepen om tot de Geest te bidden. God heeft Zijn Geest uitgestort, niet om tot de Geest, maar juist door de Geest te kunnen bidden. Zo lezen we in Johannes 4:24 dat we God moeten aanbidden in Geest en in waarheid. In Romeinen 8:26-27 lezen we hoe de Geest onze zwakheid te hulp komt bij het bidden en zelf voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen.

In Johannes 16:23-24 leert de Here Jezus Zijn discipelen zelfs om voortaan niet meer de Here Jezus te vragen, maar alleen tot de Vader te gaan en Hem te vragen wat ze nodig hebben. Zo mogen we door de Heilige Geest, in de Naam van onze Here Jezus tot de Vader gaan om Hem te aanbidden en onze wensen bekend te maken.

Johannes 16:13 leert ons dat de Geest niet uit Zichzelf spreekt, maar alleen dat doorgeeft wat Hij van God de Vader hoort en niet Zichzelf zal verheerlijken, maar juist de taak heeft om Christus te verheerlijken.
Sommigen hebben de neiging om in hun gebeden alleen tot de Here Jezus te bidden, terwijl Hij ons juist oproept om tot de Vader te bidden. Anderen bidden tot de Heilige Geest, terwijl de Heilige Geest juist gegeven werd om in de Geest te kunnen bidden. Laten we daarom op een Bijbelse manier, door de Heilige Geest, in de naam van de Here Jezus tot die Ene bidden: onze hemelse Vader!



In Johannes 20:17 lezen we hoe Maria de Here Jezus, na zijn opstanding, in de graftuin ontmoet en Hem vasthoudt, waarop de Here Jezus haar zei: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader.” Wat bedoelt de Here Jezus hiermee? (H. J. te S.)



Antwoord:

Maria was zo blij dat ze de Here Jezus weer teruggevonden had! Ze wilde Hem nooit weer kwijtraken en dacht met Hem een zelfde relatie te krijgen als voor de kruisiging. Deze nieuwe relatie met Hem zou echter geheel anders worden… niet meer tastbaar en zichtbaar, maar geestelijk. Maria moest de Here Jezus loslaten, Zijn aardse leven was ten einde gekomen. Hij zou verheerlijkt worden en als verheerlijkte Heiland Zijn werk vanuit de hemel voortzetten. Het ging bij Maria niet zo zeer om het ‘aanraken’, maar om het ‘vasthouden’. In Matteüs 28:9 lezen we dat de andere vrouwen ongehinderd zijn voeten grepen en in Johannes 20:27 nodigt de Here Jezus Thomas uit om zijn wonden te betasten als bewijs voor zijn lichamelijke opstanding.

Ook wij mogen de Here Jezus niet vasthouden. De Here Jezus is verheerlijkt. Velen houden de Here Jezus in hun gedachten vast zoals Hij was tijdens Zijn leven op aarde. Als we het dan over de Here Jezus hebben, dan stellen we ons Hem voor als de Jezus van de tekeningen uit de kinderbijbel: slank, lang, halflang donker haar met baard, vriendelijke ogen… Paulus schrijft in 2 Korintiërs 5:16 ‘Indien wij Christus naar het vlees (in zijn aardse verschijning) gekend hebben, thans niet meer.’ Ook wij moeten hem in Zijn aardse verschijning loslaten. Hij is bij Zijn hemelvaart uitermate verhoogd (Fil. 2:9) en zit nu verheerlijkt aan de rechterhand van de Vader. Zelfs Johannes, de discipel die de meest intieme relatie met de Heiland had, viel als dood aan Zijn voeten neer toen hij de Here Jezus verheerlijkt op zijn troon zag!

Wanneer we willen weten op welke manier de Here Jezus nu verschijnt, is het goed om Openbaring 1:12-16 te lezen. Daar leren we de Here Jezus in Zijn huidige hoedanigheid kennen. Daar zullen we onder de indruk komen van Zijn heiligheid, grootheid en majesteit. Niet om bang voor Hem te worden, maar te leren om met gepaste eerbied een relatie met Hem te hebben.



Wie heeft het boek Genesis geschreven? Sommige wetenschappers beweren dat Genesis een verzameling is van bijeen geselecteerde teksten uit meerdere bronnen en codexen. (J. v.d. L. te B.)



Antwoord:

De Joodse overlevering heeft, evenals de oud-christelijke gemeente, Genesis steeds als het woord van Mozes gezien. Jezus Christus zelf spreekt over het boek als ‘Mozes’ (Joh. 5:46, Luc. 24:27, etc.)

Prof. F. Bettex schrijft met betrekking tot de auteur het volgende:

“Om zijn mensheid in te lichten schiep God zich een geweldige geest, een man met wie Hij voornemens was van aangezicht tot aangezicht te spreken, die Hij zoveel macht toedacht, dat zijn voorspraak een heel volk van de verdelging zou redden, een man om wiens stoffelijke resten satan het zelfs nog de moeite waard vond te twisten met de aartsengel Michaël, Vorst van Israël. Wonderbaarlijk heeft God deze man geleid. Zijn opvoeding was al even buitengewoon als de man zelf. Een diep inzicht in de staatkundige, wereldlijke en religieuze wijsheid der Egyptenaren werd hem geschonken… Toen bracht God hem naar wat misschien wel ’s werelds meest grootse eenzaamheid mag heten; de wildernis en de palmenwouden te midden van de granietkolossen van de Horeb en de Sinaï. Daar liet Hij hem veertig jaar zwijgen en denken. En als Mozes geen andere wens meer heeft dan rustig tussen de kudde naar zijn einde toe te leven, dan staat daar opeens het struikgewas in vlam. Een stem openbaart hem Gods naam en roept hem tot zijn taak - een taak, zo groots als bijna nooit een sterveling is opgedragen. Het was een drievoudige taak: een volk moet, om een natie te zijn, een godsdienst hebben, een wet en een geschiedenis. Deze drie gaf God door Mozes aan Israël.

Genesis is geen sage of mythe, en ook niet het literaire geschiedenisverhaal van een oud volk. Een man als Mozes, die ‘van aangezicht tot aangezicht’ sprak met Jehova, vertelt geen oude sagen over de schepping. Hij zat aan de bron en hoefde maar te vragen. Zou God, die aan Zijn volk en aan de christenheid Mozes’ woord wilde schenken voor duizenden jaren nadien, hem niet hebben onderwezen? God liet Zijn profeten en apostelen zovéél zien, opdat ze konden zeggen: “Wat onze ogen gezien hebben en onze oren gehoord hebben, dat verkondigen wij…” Zou het dan te wonderlijk zijn, dat aan Mozes de wet werd gegeven en de visioenen van de aanvang en de toekomst der mensheid? Het eerste hoofdstuk van de Bijbel klinkt als een verslag van iemand die het mocht zien – en het dan weergeeft in enkele woorden: groots, als een uitgehouwen monument in weerbarstige taal.”




Ds. Theo Niemeijer