Vragen - jrg. 84-22

ds. Theo Niemeijer • 84 - 2008 • Uitgave: 22
Als gezin werden we onlangs bepaald bij de vraag of we het graf van onze zoon niet eens op moesten knappen. In de loop der jaren is het graf behoorlijk verwaarloosd, dus grondig onderhoud is gewenst. Enkele van onze kinderen waren het daar niet mee eens en zijn uit geloofsovertuiging niet bereid om daar aan mee te betalen. Wat zegt de Bijbel over het verzorgen van graven? (A. te A.)

Antwoord:
In Genesis 23 lezen we over de geschiedenis van Abraham die voor zijn vrouw Sara een eigen grafstede kocht voor 400 sikkelen zilver en daar in de spelonk van Makpela zijn vrouw begroef. Later werden daar ook Abraham zelf, Isaäk, Rebekka, Lea en Jakob begraven. Zo werd het veld en de spelonk van Makpela, dat bij Hebron ligt, tot een familiegrafstede van Abraham. Abraham, de vriend van God vond het kennelijk heel belangrijk om respectvol voor de doden zorg te dragen. Hij had er veel geld voor over en na vele jaren was de grafstede zo goed onderhouden dat deze nog steeds bruikbaar was om zijn kleinkinderen erin te begraven. In Matteüs 26:6-13 lezen we van een vrouw die met kostbare mirre de Here Jezus zalfde en daarmee de begrafenis van de Here Jezus voorbereidde. Deze mirre koste 300 schellingen, dat omgerekend vergeleken kan worden met een geheel jaarsalaris. Dan hebben we het dus over tienduizenden euro’s!
Natuurlijk weten we dat de overledene zelf bij de Here in de hemel is, maar het lichaam blijft hier op aarde achter en wacht op de wederkomst van Christus waarbij het begraven lichaam uit het graf op zal staan. Het is te goedkoop om het allemaal af te doen met de woorden: “Wat zoekt gij de levenden bij de doden” en daarmee de zorg voor de doden te verwaarlozen. Wat is het juist een heerlijk getuigenis, wanneer je over een begraafplaats loopt en links en rechts op de stenen prachtige getuigenissen kunt lezen. Dit niet om de doden te verheerlijken, of op deze manier toch nog een beetje bij ons te houden, nee zeker niet, maar wel als getuigenis en dierbare herinnering.


Staat iedereen, vanaf zijn of haar geboorte al in het Boek des Levens, of wordt je pas daarin geschreven, wanneer je tot het geloof komt? (C. J. te ?)

Antwoord:
In Johannes 3:36 kunnen we lezen, dat zij die niet in de Here Jezus geloven onder Gods toorn blijven. Men gaat niet pas verloren, wanneer de Here Jezus als Verlosser afgewezen wordt. Nee, men wordt behouden, wanneer Christus aanvaard wordt, zoniet, dan blijft de mens verloren. Iemand zei eens, dat je er niets aan hoeft te doen om verloren te gaan, want dat zijn we al vanaf onze geboorte! De namen van de medearbeiders van Paulus in Filippi stonden in het boek opgetekend, niet vanaf hun geboorte, maar vanaf het moment waarop Paulus hen het Evangelie kwam brengen en zij Christus aanvaardden. De vraag komt dan natuurlijk ook naar boven of je naam uit het boek des leven gewist kan worden. In Exodus 32:32, Psalm 69:29 en Openbaring 3:5 lezen namelijk hierover.
Mozes, die wel uit het boek des levens gewist wilde worden voor het behoud van het volk, kon niet uitgewist worden. Dat gold ook voor de ware gelovigen van de gemeente te Sardus, die zeker niet uitgewist konden worden, wat niet betekent dat het wel zou kunnen! Het was voor hen juist een zekerheid, dat ze voor altijd in het boek des levens stonden.
In Psalm 69 vraagt David om zijn tegenstanders uit het boek des levens te delgen en hen met de rechtvaardigen niet op te schijven. Het tweede deel van dit vers maakt ons duidelijk dat de namen nog opgeschreven moesten worden. David vraagt eigenlijk aan de Here: laat er geen plaats in uw boek zijn voor deze goddeloze tegenstanders.
Wanneer de Here eenmaal onze naam in het boek des levens schrijft, dan schrijft Hij deze er niet in om deze er vervolgens, op een later tijdstip, weer uit te wissen.


In 1 Samuël 13 lezen we hoe de Here God Saul straft nadat hij zelf het offer in Gilgal gebracht heeft. Mocht Saul als koning niet de taak van priester vervullen, omdat het ambt van priester en koning alleen door Christus vervuld zal worden? Hoe komt het dan dat ook David offers bracht? (R. P. te d. H.)

Antwoord:
In 14:3 lezen we dat in het leger van Saul en Jonathan ook een priester optrok. Het zou heel goed kunnen dat de priester in opdracht van Saul het offer gebracht heeft en hij het dus niet zelf gedaan heeft. De zonde van Saul lag veel meer in het feit dat hij het gebod van de Here had overtreden. God stelde hem op de proef en had geboden zeven dagen op Samuël te wachten (1Sam. 10:8). Samuël zou daar komen om brandoffers en vredeoffers te brengen en om Saul te vertellen wat hij moest doen. Hij wachtte inderdaad zeven dagen, maar Samuël bleef uit. Er staat niet bij, of hij echt te laat kwam, want Saul was nog maar net klaar met offeren, of Samuël verscheen. De zonde van Saul werd door Samuël beschreven als ongehoorzaamheid aan het bevel des Heren om op Samuël te wachten. Wat is het belangrijk om op God te wachten en Hem niet vooruit te lopen. Zo lezen we in Klaagliederen 3:26 ‘Goed is het, in stilheid te wachten op het heil des Heren’. Wachten is één van de moeilijkste zaken in ons geestelijk leven. Voor je het weet, zijn we zelf op onze manier aan het werk en hebben we vergeten, of niet eens de tijd genomen, om ons af te vragen wat Gods plan nu eigenlijk wel was!

Ds. Theo Niemeijer