Vragen - jrg. 85-06

ds. Theo Niemeijer • 85 - 2009 • Uitgave: 6
In Openbaring 12:1-6 lezen we over de vrouw, die in haar barensweeën schreeuwt en een kind baart dat alle heidenen met een ijzeren staf zal hoeden. Over wie gaat dit eigenlijk. Kunt u mij ook vertellen, waar we kunnen lezen dat de gemeente vóór de grote verdrukking weggenomen wordt? (K. B. te S.)

Antwoord:
De Rooms-katholieke kerk meent in deze vrouw Maria te zien als hemelkoningin die Christus voortbrengt. Openbaring leert ons echter dat het hier over een gebeurtenis gaat, ‘die nog moet geschieden’ (1:19), terwijl Maria reeds tweeduizend jaar geleden de Heiland baarde. Het moet dus wel om iets anders gaan.
Anderen menen dat het hier gaat om de kerk, die in de eindtijd in barensweeën verkeert en uiteindelijk de Messias voort zal brengen. Ook deze gedachte komt niet overeen met de Schrift. De kerk heeft Christus niet voortgebracht, maar werd juist door Christus ‘gebaard’.
Wij geloven dat dit teken uit Openbaring 12:1-6 te maken heeft met Gods heilshandelen met Israël. Als Jesaja de profetie opschrijft: ‘Een Kind is ons geboren’ (Jes. 9:5), dan ziet hij hierin de rol die voor Israël weggelegd is, om via Israël de Messias in de wereld te brengen. Zo leert Paulus het ons dan ook: ‘Gesproten uit het geslacht van David’ (Rom. 1:3) of, zoals hij verderop schreef: ‘hunner zijn de vaderen (Abraham Isaäk en Jakob) en uit hen (Israël) is, wat het vlees betreft, de Christus…’ (Rom. 9:5).
Christus is dus uit Israël geboren en de vrouw, die in Openbaring 12 beschreven is, zal dan ook Israël zijn. Het feit dat de vrouw met de zon bekleed is, de maan onder haar voeten heeft en gekroond is met twaalf sterren, doet ons terugdenken aan de dromen van Jozef, waar de broers met sterren vergeleken worden en zijn ouders met de zon en de maan (Gen. 37:9-11).
De Bijbel laat ons zien dat de barensweeën bij de eerste komst van Christus bij Israël uitbleven. Ze hebben het niet gemerkt dat God naar hen omzag, schrijft Lucas later in Lucas 19:41-44. Een Kind werd Israël geboren, maar ze heeft het niet opgemerkt. Jesaja schrijft hierover: ‘Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeën haar overvielen, heeft zij een Zoon gebaard’ (Jes. 66:7).
De Openbaring leert ons, dat wanneer de Here Jezus voor de tweede keer op aarde zal komen, Israël alsnog de barensweeën zal ervaren. De barensweeën voor Israël zien we in onze tijd al op gang komen en toenemen. Ze zullen uitmonden in de zichtbare wederkomst van de Here Jezus. De draak, satan, zal al het mogelijke doen om dit nieuwe leven te doden. Dat deed hij bij de eerste komst van Christus op aarde bij de kindermoord in Bethlehem, dat doet hij in zijn strijd tegen de Gemeente en dat zal hij doen bij de wederkomst van de Here. De duivel heeft echter geen schijn van kans, want Christus voer ten hemel en zit nu op de troon in de hemel, de gemeente wordt weggevoerd buiten het bereik van satan en zo vloeit in dit gedeelte verleden, heden en toekomst samen. In de eindtijd zal satan zich met alle hevigheid op Israël, de vrouw die de Heiland gebaard heeft, richten. Israël zal wegvluchten naar de woestijn, waar het volk een ontmoeting met de Here zal krijgen. Daar zal het volk gereinigd worden, door Hem verzorgd worden en uiteindelijk onder Zijn leiding het beloofde land voor eeuwig in bezit nemen.
Gods Woord maakt ons duidelijk, dat deze dingen pas gaan gebeuren wanneer Hij Zijn plan met de Gemeente op aarde voltooid heeft. Dan wordt de Gemeente weggenomen en pakt de Here de draad met het oude verbondsvolk Israël weer op. Toen Hij met de gemeente begon, verdween Israël steeds verder op de achtergrond. Nu Israël steeds meer op de voorgrond komt, is het de hoogste tijd dat de Gemeente ruimte maakt voor Gods handelen met Zijn verbondsvolk.
Openbaring 3:10 maakt ons duidelijk, dat Hij de gemeente voor (niet í­n, zoals sommigen ons willen leren) de grote verdrukking wil bewaren. Vanaf 4:1, waar we Johannes zien opklimmen naar de hemel (symbolisch de opname van de gemeente), zien we de grote verdrukking in al haar hevigheid losbarsten. Er is dan ook steeds sprake van hen die in de hemel wonen en hen die op de aarde wonen (de achterblijvers). Zie hiervoor bijvoorbeeld Openbaring 13:6,8,12,14. De grote verdrukking is niet te vergelijken met de vreselijke verdrukkingen die christenen nu wereldwijd meemaken. Mensen zullen de dood zoeken, maar niet vinden. Ze zullen de bergen smeken hen te bedekken om zich voor Gods toorn te verbergen. U begrijpt wel, dat dit niet de toekomst van de Gemeente is. Daarbij moeten we goed onderscheiden dat de laatste bazuin, waarover Paulus het heeft in 1 Korinthiërs 15:52 een geheel andere bazuin is als de zevende in Openbaring 11:15-19. De zevende bazuin is een oordeelsbazuin, voorafgegaan door zes andere oordeelsbazuinen. De laatste bazuin waarover Paulus het heeft, is hetzelfde als het roepen van een aartsengel, waarover hij het in 1 Tessalonicenzen 4:16 heeft. Paulus leert ons dat, zolang de gemeente nog op aarde is, de antichrist zich nog niet kan openbaren (2Tess. 2:5-8).
De grote verdrukking zal dus na de opname van de gemeente komen en niet eerder!


Als de Heilige Geest bij de opname van de gemeente ook weggenomen wordt, hoe kunnen dan toch nog mensen na de opname tot geloof komen? (Y. T. teZ.)

Antwoord:
In Johannes 4:39-42 lezen we over vele Samaritanen die op het getuigenis van de Samaritaanse vrouw tot het geloof in de Here Jezus kwamen. Toch kunnen we in Johannes 7:39 lezen dat de Heilige Geest er nog niet was. De Geest zou pas op de Pinksterdag uitgestort worden. Tijdens de grote verdrukking zal de Heilige Geest op een Oudtestamentische wijze werken. Hij zal dus niet in de mensen wonen, maar hen wel aanraken, overtuigen en aangrijpen, zoals we ook wel in het Oude Testament tegenkomen.

ds. Theo Niemeijer