Vragen - jrg. 85-09

ds. Theo Niemeijer • 85 - 2009 • Uitgave: 9
H. d. J. uit M. vraagt ons om eens aandacht te besteden aan de uitverkiezingsleer.

Antwoord:
Over dit onderwerp zijn al vele boeken geschreven. Het is een onderwerp dat kerkscheuringen heeft veroorzaakt en nog steeds velen bezighoudt. Ik zal dan ook niet proberen om in de beperkte ruimte van de vragenrubriek een sluitend antwoord te geven op de vele vragen rond deze leer. Ik zal me beperken tot een paar richtlijnen die ons kunnen helpen om op Bijbelse manier met deze leer om te gaan.
• De uitverkiezingsleer komt als leer niet zodanig in de Bijbel voor. De leer is het resultaat van menselijke theologische dogmatiek.
• Bij uitverkiezing gaat het in de Bijbel nooit om de verwerping van anderen. Het is altijd een uitverkiezing ‘tot’ of ‘om’, dus een soort roeping in Gods plan of een roeping tot een bepaalde opdracht.
• Zowel in Romeinen 8:29-30 als Efeziërs 1:4-6 gaat het om Gods eeuwige bestemmingsplan met ieder mens. Van eeuwigheid aan heeft Hij de mens, in algemene zin, bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zichzelf. Hij schiep de mens naar Zijn beeld, naar Zijn gelijkenis en dit plan heeft Hij, zelfs na de zondeval, nooit opgegeven. In liefde roept Hij elk mens om in Christus weer tot zijn/haar oorspronkelijke bestemmingsplan te komen. In wezen is dan ook ieder mens door God uitverkoren om beelddrager van Hem te zijn!
• Er is bij God geen willekeurige uitverkiezing tussen bijvoorbeeld Jakob, die Hij heeft liefgehad en Esau die Hij heeft gehaat (Rom. 9:13). God kende het leven van Esau al van te voren en wist dat Hij Gods zegen zou verachten voor linzensoep.
• We moeten onderscheid maken in het feit, dat God ons leven al van te voren kan overzien, dus in de toekomst kan kijken en de dingen waarvoor wij zelf in ons leven verantwoordelijk zijn. Hij weet welke beslissingen we in ons leven zullen maken. Hij heeft ons een wil gegeven en zal ons daar ook op aanspreken, zoals bij de intocht in Jeruzalem: “en gij hebt niet gewild.” Hoewel de Here de weigering van Israël al lang van tevoren kende, sprak Hij hen toch aan op hun eigen wil en keuze!
• De uitspraak van de Here Jezus: “Velen zijn geroepen en weinigen uitverkoren” doet de Here Jezus aan het einde van de gelijkenis, waar juist de genodigden het af lieten weten, waarop allen uitgenodigd werden die ze maar tegenkwamen, want het huis moest vol komen!
• In Efeziërs 2:8 wordt niet het geloof een gave van God genoemd, maar de behoudenis, die als gevolg van het geloof aan ons geschonken wordt. Het geloof komt niet uit een bepaalde aanraking of een gevoel, maar heeft veel meer te maken met luisteren en gehoorzaamheid (Rom. 10:17).


In Genesis 6:1-4 wordt over de zonen Gods gesproken die zich uit de dochters der mensen vrouwen namen, wie ze maar verkozen. Wie zijn deze godenzonen? (A. L. te W.)

Antwoord:
Er worden hier verschillende antwoorden op gegeven. Sommigen menen dat het hier om een demonische invasie gaat binnen het menselijke geslacht. Het gaat dan om gevallen engelen die zich met het menselijke geslacht verbinden. In Matteüs 22:30 leert de Here Jezus ons dat de engelen man noch vrouw zijn en onmogelijk als mensen kunnen huwen. Het lijkt me dan ook tegenstrijdig om hier aan engelen te denken.
Anderen denken dat het hier om de kinderen gaat die Adam en Eva vóór de zondeval gekregen zouden hebben. Toen Kaïn door God weggezonden werd, trouwde hij toch met een vrouw. Waar had Kaïn anders een vrouw vandaan kunnen halen, dan wanneer er buiten Kaïn en Abel al een populatie mensen bestond? De Bijbel leert ons echter niet van mensen die voor Kaïn en Abel geboren waren. We moeten deze theorie dan ook niet zomaar in de Bijbel inlezen. Mocht dit zo zijn, hoe zouden deze mensen dan deel gekregen hebben aan de zondeval? Waren zij dan niet in Adam, toen deze zondigde? U begrijpt wel, dat we met deze theorie voor nog veel grotere problemen komen te staan.
Het lijkt mij het meest voor de hand liggende, dat met de zonen Gods gewoon het mannelijk geslacht bedoeld wordt. Zo wordt Adam ook wel zoon van God genoemd. We zien hier de inleiding tot de zondvloed, waarin sprake is van seksuele losbandigheid… ze namen zich vrouwen, wie ze maar verkozen!


In Matteüs 13:30 en 36-43 lezen we dat het goede zaad en het onkruid samen opgroeien tot de oogsttijd, waarna eerst het onkruid in bundels bijeengebracht zal worden om in de vurige oven geworpen te worden en daarna de rechtvaardigen in het koninkrijk des Vaders zullen zijn. Leert de Bijbel ons over de opname van de gemeente niet anders? Dan zullen de gelovigen toch eerst uit deze wereld gered worden en vervolgens de zondaren onder het oordeel komen? Kunt u mij dit uitleggen? (J. en A. J. te G.)

Antwoord:
In dit gedeelte maakt de Here Jezus ons duidelijk dat er veel zaad gezaaid wordt dat op het evangelie lijkt, maar het niet is. We hebben niet de opdracht om dit schijnevangelie te bestrijden of te veroordelen. De Bijbel leert ons om het maar samen op te laten groeien tot het moment waarop de Here Zelf de scheiding aan zal brengen. Nu wordt er in dit gedeelte gesproken over het ‘samen opgroeien tot de oogst’. In vers 39 staat: ‘de oogst is de voleinding der wereld’. De opname van de gemeente is in het Matteüsevangelie een verborgenheid. Er wordt hier alleen gesproken over de voleinding der wereld, waarbij de hemelen en de aarde brandende zullen vergaan en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn (2Petr. 3:10). De komst van de koning om als Messias duizend jaar op aarde te regeren wordt pas vanaf Matteüs 24:30, in de rede over de laatste dingen, beschreven en pas in de periode van het boek Handelingen openbaart God het geheimenis van de gemeente allereerst aan Petrus (Hand. 10) en daarna aan Paulus (Ef. 3:1-13).
Later wordt duidelijk dat ‘de oogst’, waarover hier in Matteüs 13:30 en 39 geschreven wordt, niet op één tijdstip plaatsvindt, maar uit de oogst der eerstelingen bestaat (Christus en de gemeente), gevolgd door de grote oogst uit de grote verdrukking, met uiteindelijk nog een grote oogst vanuit het Messiaanse rijk. Het werpen in het vuur van het onkruid vindt pas plaats bij het laatste oordeel, beschreven in Openbaring 20:15.

ds. Theo Niemeijer