Vragen - jrg. 85-19

ds. Theo Niemeijer • 85 - 2009 • Uitgave: 19
In onze gemeente gelooft men niet in de opname van de gemeente en belijdt men Jezus als Koning van de kerk en niet als Bruidegom van Zijn bruidsgemeente. Ik maak me erg veel zorgen over de vele dwaalleringen in de gemeenten en voel me steeds minder thuis in onze eigen gemeente. Graag kom ik af en toe op Het Brandpunt, maar vanwege de afstand en de financiën is dat niet regelmatig. Er kan natuurlijk ook via internet naar Bijbelgetrouwe preken geluisterd worden. In Hebreeën 10:25 staat echter, dat we onze eigen bijeenkomsten niet moeten verzuimen. Hoe moet ik nu hiermee omgaan? (R. v.d. L. te O.)

Antwoord:
Wat fijn, dat u door Gods Geest onderscheidingsvermogen ontvangen hebt om de woorden die gesproken worden aan Gods Woord te toetsen. In de zeven brieven die Johannes aan de gemeenten in Klein-Azië schrijft (Openbaring 2 en 3) zien we vanaf de eerste brief, aan Efeze, tot aan de laatste brief, aan Laodicea, een neerwaartse ontwikkeling. In het begin luidt het advies om de enkele verkeerden uit het midden van de gemeente weg te doen, terwijl aan het einde de oproep gegeven wordt aan de enkele getrouwen om in de gemeente trouw aan Gods Woord te blijven. Ze krijgen niet de oproep om de gemeente te verlaten, maar om in de gemeente een getuige te blijven.
Er is geen enkele volmaakte gemeente. Wanneer we deze zoeken, zullen we ons in geen enkele gemeente thuis voelen. Wanneer er in uw omgeving verder geen Bijbelgetrouwe gemeente aanwezig is, lijkt het me beter om naar uw gemeente te blijven gaan dan om maar thuis te blijven zitten of via internet allerlei diensten mee te maken. In een gemeente wordt namelijk niet alleen het Woord onderwezen, er wordt ook pastoraat verleend. Soms blinkt een gemeente in het onderwijs niet zo uit, maar des te meer in het pastoraat. Laten we dan niet alleen naar de mindere kanten van de gemeente kijken, maar juist ook naar de goede!


In Romeinen 13:1-7 worden we als christenen opgeroepen om ons aan de overheid te onderwerpen omdat de overheid een instelling Gods is. Wanneer nu de overheid niets met God te maken wil hebben, of zelfs antichristelijk wordt, geldt deze opdracht dan nog? (P. I. te V.)

Antwoord:
Zo’n zelfde gedeelte vinden we ook in 1 Petrus 2:13-17. In deze twee Bijbelgedeelten zijn Paulus en Petrus aan het woord en juist zij hebben in hun leven heel veel met de overheid te maken gehad. Beiden zijn ze door de overheid beschuldigd en terechtgesteld. Toch roepen beiden op tot onderwerping aan de overheid. Sommigen mensen hebben het gevoel boven en onder de wet te kunnen leven. Ze trekken zich niets aan van de wetgeving. Ze bepalen zelf wel hoe hard ze op de wegen rijden, waar ze hun afval neergooien, of ze wel of niet belasting betalen en ga zo maar door.
De Bijbel roept ons op om als christenen anders te zijn en juist in onze verhouding tot de overheid een voorbeeld te zijn. Het gehoorzamen aan de overheid is natuurlijk altijd gebonden aan de uitspraak van Petrus in Handelingen 4:19 ‘Beslist zelf, of het recht is meer aan u (de overheid) dan aan God gehoor te geven.’ Hier zien we heel duidelijk dat Petrus er voor koos om boven alles aan God gehoorzaam te zijn, ook als dit in tegenspraak is met het gehoorzamen van de overheid. Het onderwerpen aan hen die door God boven ons gesteld zijn is altijd aan het ‘in de Here’ gebonden. Dit geldt zowel in het huwelijks- en gezinsleven, als ook in ons maatschappelijk leven.


In Genesis 11 lezen we in de Bijbel over de spraakverwarring en het ontstaan van de verschillende taalgroepen. Welke taal zou Abraham eigenlijk gesproken hebben? Hoe en in welke taal kon hij met Abimelech communiceren. We lezen in Genesis 42:23 dat de zonen van Jakob in Egypte een tolk gebruikten om met de Egyptenaren te kunnen spreken. In welke taal konden de verspieders met Rachab in Jericho spreken? Kortom, hoe konden de personen in de Bijbel ondanks de spraakverwarring met elkaar spreken? (G. M. te L.)

Antwoord:
Uit Genesis 31:47 blijkt uit de naamgeving van een aantal opgerichte stenen dat Laban Aramees sprak en Jakob Hebreeuws. Het is moeilijk te zeggen hoe oud de Hebreeuwse en de Aramese taal zijn. Hun oorsprong ligt waarschijnlijk in een West-semitisch dialect dat omstreeks 2000-1000 v.Chr. in het noordwestelijke gedeelte van Mesopotamië gesproken werd. Dit Noordwest-semitisch kan men verdelen in twee groepen: het Kanaänitisch en het Aramees. Het Kanaänitisch kan men weer onderscheiden in vijf dialecten: Oegaristisch, Oudkanaänees, Fenicisch, Moabitisch en Hebreeuws. Naar alle waarschijnlijkheid hebben de aardvaders zich dit Hebreeuwse dialect al gauw na hun komst in Kanaän eigen gemaakt. Er zijn oude inscripties gevonden in oud Aramees die door Kanaänitische dialecten beïnvloed zijn.

Dit Aramees, vroeger ten onrechte op grond van Daniäl 2:4 het Chaldeeuws genoemd, ontwikkelde zich tot een taal, die zeer verbreid was, zie 2 Koningen 18:26. Het werd een internationale taal, die op het laatst ook de Hebreeuwse spreektaal verdrong. De volkstaal in de tijd van Jezus was het Aramees. Het Hebreeuws was toen de taal waarin het grootste gedeelte van het Oude Testament geschreven was, maar spreektaal was het niet meer. Grieks was de taal van het Romeinse wereldrijk. Omdat Aramees zo verspreid was, konden de mensen van verschillende bevolkingsgroepen gemakkelijk met elkaar communiceren. De Egyptische taal blijkt niet verwant aan het Aramees te zijn, vandaar de tolken die de zonen van Jakob gebruikten om zich in Egypte verstaanbaar te maken.

ds. Theo Niemeijer