Vragen - jrg. 86-03
Vragen
Hebben mensen zelf de keuze om Christus als verlosser te aanvaarden of is dit allemaal voorbestemd? Als God je heeft voorbestemd om te zondigen (bijvoorbeeld Judas), is dat ons dan wel aan te rekenen? (M. D. te G.)
Antwoord:
In Romeinen 9:1-29 schrijft Paulus over het verkiezend voornemen van God. Hij schrijft over de verkiezing van Israël tussen alle andere volkeren, over de keuze van Jakob ten opzichte van Esau en over de verharding van de Egyptische farao. Het lijkt op het eerste gezicht allemaal erg willekeurig over te komen, maar dat is het niet. In het verkiezend voornemen van God ligt Gods soevereiniteit en de volkomen afhankelijkheid van de mens ten opzichte van God verankerd. Zonder God kan de mens absoluut niet bestaan en is hij tot niets in staat. In Zijn grote wijsheid heeft Hij het volk Israël uitgekozen, niet om daar mee andere volkeren te verwerpen, maar om door dit heilsvolk te wereld te redden.
Het woord uitverkiezing heeft dan ook niets te maken met het aan de kant zetten van anderen, maar veel meer met het uitkiezen tot een bepaalde taak, roeping. God heeft Israël uitgekozen om zich aan de andere volkeren te openbaren. Dit gebeurde natuurlijk tijdens het Oude Testament door de vele wonderen die God in Israël verrichtte, maar ook vandaag nog steeds door Zijn plannen die Hij nu met Zijn volk uitwerkt. Via dit uitverkoren volk heeft de wereld de Bijbel, Gods Woord ontvangen, werd de Here Jezus op aarde geboren en werd door Zijn lijden en sterven aan het kruis de verloren mensheid met God verzoend. In Jeruzalem werd de op de Pinksterdag de wereldwijde kerk geboren en vanuit deze stad werd door de gelovige Joden voor het eerst het evangelie wereldwijd verkondigd. U begrijpt het wel, deze verkiezing stond niet zo maar op zichzelf, maar had een speciale opdracht voor Israël in zich. Het was Gods verkiezing, Zijn plan en Zijn werk die dit allemaal tot stand gebracht heeft.
Zo was dit ook het geval met Esau en Jakob. Al voor de geboorte maakte God bekend dat de oudste de jongste dienstbaar zou zijn. Waarom kon God dat al voor de geboorte zeggen? Had Esau daar dan helemaal geen rol in te spelen? In Psalm 139:16 lezen we dat voor onze geboorte al onze dagen reeds in ‘Zijn Boek’ opgeschreven zijn. God is eeuwig en wij mensen zijn tijdelijk. God overziet net zo gemakkelijk de toekomst als ook het verleden. Voor zijn geboorte wist God al dat Esau zijn eerstgeboorterecht zou verachten en de linzensoep van Jakob verkoos, boven de zegen van het eerstgeboorterecht. Omdat God de toekomst al lang van tevoren kan overzien, kan hij ook de juiste beslissingen nemen. Juist omdat wij de toekomst niet kunnen overzien, nemen wij als mensen dikwijls de verkeerde beslissingen en vinden het dan vaak jammer dat we het van tevoren nog niet wisten! Zo werkt het dus niet bij God, Hij weet het immers al van tevoren en kan dan ook al van te voren de juiste keuzes maken, die ons dan onbegrijpelijk overkomen.
Zo wist God ook al van tevoren dat Farao zijn hart zou verharden. Tot en met de vijfde plaag die over Egypte kwam, lezen we dat Farao zijn hart liet verharden door naar Gods stem niet te luisteren (Exodus 6:13 - 9:7). Bij de zesde plaag echter lezen we dat God zijn hart verhardde (Exodus 9:12)! Ook wij worden in Hebreeën 4:7 gewaarschuwd voor verharding door niet naar de stem van God te luisteren. Farao heeft de kans gehad om naar Gods stem te luisteren, hij heeft echter geweigerd om naar Mozes te luisteren, waardoor God toeliet, dat zijn hart verhardde en hij uiteindelijk hiervoor gestraft werd.
Van Judas lezen we, dat het uiteindelijke verraad voorafgegaan werd door leugenachtige praktijken. Zo lezen we in Johannes 12:6 dat Judas, als beheerder van de kas, een dief was en inkomsten wegnam. Niet voor niets schrijft Paulus in 1 Timoteüs 6:10 dat de wortel van alle kwaad de geldzucht is! Dat wordt wel heel duidelijk zichtbaar in het leven van Judas! Het verraad stond niet op zichzelf, maar was het resultaat van een schijnheilig leven. Natuurlijk wist God dit van tevoren, omdat Hij de toekomst overziet, maar Judas was niet een willoos instrument in Gods handen die niet anders kon. Het was zijn eigen wil en zijn eigen keuze die hem in het ongeluk stortte. In het Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17 lezen we dat de Here Jezus over alle apostelen gewaakt heeft en hen bewaarde en dat uit hen niemand veloren gegaan is dan alleen Judas… opdat de Schrift vervuld werd. God wil dat er niemand verloren gaat, lezen we in 2 Petrus 3:9, maar dat allen behouden worden (1 Timoteüs 2:4). Ondanks deze wil van God respecteert God altijd de wil van de mens zelf. Anders zou Hij Zijn eigen schepsel, de mens, ontkennen die Hij naar Zijn beeld, met een eigen persoonlijkheid, bestaande uit het gevoel, denkvermogen en een wil, ontkennen.
Zo lijken Gods verkiezend voornemen en onze eigen beslissingen weleens tegenstrijdig te zijn, maar in het licht van Gods eeuwigheid die de toekomst overziet, zal dit onderwerp minder tegenstrijdig worden. Natuurlijk zal hierover veel voor ons verborgen blijven. Er zijn veel boeken over dit thema geschreven en in dit antwoord ga ik maar zeer beperkt op dit omvangrijke onderwerp in.
In 2 Timoteüs 2:18 beweert men dat de opstanding reeds plaatsgevonden heeft. Over welke opstanding heeft men het dan? Bij de opstanding zijn we toch in de hemel en vormt dan toch geen punt van discussie meer? (B. B. te L)
Antwoord:
In de tijd van Paulus had de gnostiek erg veel invloed op de leer in de gemeente. In de gnostiek werden vele geestelijke waarheden vergeestelijkt. De personen die deze leer verkondigden, Hymeneüs en Filetus, waren bij Paulus al bekend als dwaalleraars. Over Hymeneüs schrijft hij al in 1 Timoteüs 1:20 dat hij hem aan de satan overgeven heeft.
Het was een halve waarheid die Hymeneüs verkondigde. Op grond van Kolossenzen 3:1 en Efeziërs 2:6, waar Paulus schrijft dat wij met Christus opgewekt zijn, leert Hymeneüs nu, dat de opstanding al plaatsgevonden had. Inderdaad, geestelijk zijn we met Christus reeds opgestaan, maar deze opstanding ontkent de lichamelijk opstanding nog niet! Ook in Korinthe was deze leer opgedoken, waardoor men de lichamelijke opstanding ontkende. Vandaar dat Paulus een heel hoofdstuk (1 Korintiërs 15) aan de opstanding besteedt. Zo maakt Paulus ons duidelijk dat de geestelijke opstanding met Christus reeds plaatsgevonden heeft, maar dat deze bij de wederkomst nog wel gevolgd zal worden door de lichamelijke opstanding.
ds. Theo Niemeijer
Hebben mensen zelf de keuze om Christus als verlosser te aanvaarden of is dit allemaal voorbestemd? Als God je heeft voorbestemd om te zondigen (bijvoorbeeld Judas), is dat ons dan wel aan te rekenen? (M. D. te G.)
Antwoord:
In Romeinen 9:1-29 schrijft Paulus over het verkiezend voornemen van God. Hij schrijft over de verkiezing van Israël tussen alle andere volkeren, over de keuze van Jakob ten opzichte van Esau en over de verharding van de Egyptische farao. Het lijkt op het eerste gezicht allemaal erg willekeurig over te komen, maar dat is het niet. In het verkiezend voornemen van God ligt Gods soevereiniteit en de volkomen afhankelijkheid van de mens ten opzichte van God verankerd. Zonder God kan de mens absoluut niet bestaan en is hij tot niets in staat. In Zijn grote wijsheid heeft Hij het volk Israël uitgekozen, niet om daar mee andere volkeren te verwerpen, maar om door dit heilsvolk te wereld te redden.
Het woord uitverkiezing heeft dan ook niets te maken met het aan de kant zetten van anderen, maar veel meer met het uitkiezen tot een bepaalde taak, roeping. God heeft Israël uitgekozen om zich aan de andere volkeren te openbaren. Dit gebeurde natuurlijk tijdens het Oude Testament door de vele wonderen die God in Israël verrichtte, maar ook vandaag nog steeds door Zijn plannen die Hij nu met Zijn volk uitwerkt. Via dit uitverkoren volk heeft de wereld de Bijbel, Gods Woord ontvangen, werd de Here Jezus op aarde geboren en werd door Zijn lijden en sterven aan het kruis de verloren mensheid met God verzoend. In Jeruzalem werd de op de Pinksterdag de wereldwijde kerk geboren en vanuit deze stad werd door de gelovige Joden voor het eerst het evangelie wereldwijd verkondigd. U begrijpt het wel, deze verkiezing stond niet zo maar op zichzelf, maar had een speciale opdracht voor Israël in zich. Het was Gods verkiezing, Zijn plan en Zijn werk die dit allemaal tot stand gebracht heeft.
Zo was dit ook het geval met Esau en Jakob. Al voor de geboorte maakte God bekend dat de oudste de jongste dienstbaar zou zijn. Waarom kon God dat al voor de geboorte zeggen? Had Esau daar dan helemaal geen rol in te spelen? In Psalm 139:16 lezen we dat voor onze geboorte al onze dagen reeds in ‘Zijn Boek’ opgeschreven zijn. God is eeuwig en wij mensen zijn tijdelijk. God overziet net zo gemakkelijk de toekomst als ook het verleden. Voor zijn geboorte wist God al dat Esau zijn eerstgeboorterecht zou verachten en de linzensoep van Jakob verkoos, boven de zegen van het eerstgeboorterecht. Omdat God de toekomst al lang van tevoren kan overzien, kan hij ook de juiste beslissingen nemen. Juist omdat wij de toekomst niet kunnen overzien, nemen wij als mensen dikwijls de verkeerde beslissingen en vinden het dan vaak jammer dat we het van tevoren nog niet wisten! Zo werkt het dus niet bij God, Hij weet het immers al van tevoren en kan dan ook al van te voren de juiste keuzes maken, die ons dan onbegrijpelijk overkomen.
Zo wist God ook al van tevoren dat Farao zijn hart zou verharden. Tot en met de vijfde plaag die over Egypte kwam, lezen we dat Farao zijn hart liet verharden door naar Gods stem niet te luisteren (Exodus 6:13 - 9:7). Bij de zesde plaag echter lezen we dat God zijn hart verhardde (Exodus 9:12)! Ook wij worden in Hebreeën 4:7 gewaarschuwd voor verharding door niet naar de stem van God te luisteren. Farao heeft de kans gehad om naar Gods stem te luisteren, hij heeft echter geweigerd om naar Mozes te luisteren, waardoor God toeliet, dat zijn hart verhardde en hij uiteindelijk hiervoor gestraft werd.
Van Judas lezen we, dat het uiteindelijke verraad voorafgegaan werd door leugenachtige praktijken. Zo lezen we in Johannes 12:6 dat Judas, als beheerder van de kas, een dief was en inkomsten wegnam. Niet voor niets schrijft Paulus in 1 Timoteüs 6:10 dat de wortel van alle kwaad de geldzucht is! Dat wordt wel heel duidelijk zichtbaar in het leven van Judas! Het verraad stond niet op zichzelf, maar was het resultaat van een schijnheilig leven. Natuurlijk wist God dit van tevoren, omdat Hij de toekomst overziet, maar Judas was niet een willoos instrument in Gods handen die niet anders kon. Het was zijn eigen wil en zijn eigen keuze die hem in het ongeluk stortte. In het Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17 lezen we dat de Here Jezus over alle apostelen gewaakt heeft en hen bewaarde en dat uit hen niemand veloren gegaan is dan alleen Judas… opdat de Schrift vervuld werd. God wil dat er niemand verloren gaat, lezen we in 2 Petrus 3:9, maar dat allen behouden worden (1 Timoteüs 2:4). Ondanks deze wil van God respecteert God altijd de wil van de mens zelf. Anders zou Hij Zijn eigen schepsel, de mens, ontkennen die Hij naar Zijn beeld, met een eigen persoonlijkheid, bestaande uit het gevoel, denkvermogen en een wil, ontkennen.
Zo lijken Gods verkiezend voornemen en onze eigen beslissingen weleens tegenstrijdig te zijn, maar in het licht van Gods eeuwigheid die de toekomst overziet, zal dit onderwerp minder tegenstrijdig worden. Natuurlijk zal hierover veel voor ons verborgen blijven. Er zijn veel boeken over dit thema geschreven en in dit antwoord ga ik maar zeer beperkt op dit omvangrijke onderwerp in.
In 2 Timoteüs 2:18 beweert men dat de opstanding reeds plaatsgevonden heeft. Over welke opstanding heeft men het dan? Bij de opstanding zijn we toch in de hemel en vormt dan toch geen punt van discussie meer? (B. B. te L)
Antwoord:
In de tijd van Paulus had de gnostiek erg veel invloed op de leer in de gemeente. In de gnostiek werden vele geestelijke waarheden vergeestelijkt. De personen die deze leer verkondigden, Hymeneüs en Filetus, waren bij Paulus al bekend als dwaalleraars. Over Hymeneüs schrijft hij al in 1 Timoteüs 1:20 dat hij hem aan de satan overgeven heeft.
Het was een halve waarheid die Hymeneüs verkondigde. Op grond van Kolossenzen 3:1 en Efeziërs 2:6, waar Paulus schrijft dat wij met Christus opgewekt zijn, leert Hymeneüs nu, dat de opstanding al plaatsgevonden had. Inderdaad, geestelijk zijn we met Christus reeds opgestaan, maar deze opstanding ontkent de lichamelijk opstanding nog niet! Ook in Korinthe was deze leer opgedoken, waardoor men de lichamelijke opstanding ontkende. Vandaar dat Paulus een heel hoofdstuk (1 Korintiërs 15) aan de opstanding besteedt. Zo maakt Paulus ons duidelijk dat de geestelijke opstanding met Christus reeds plaatsgevonden heeft, maar dat deze bij de wederkomst nog wel gevolgd zal worden door de lichamelijke opstanding.
ds. Theo Niemeijer