Vragen - jrg. 86-08

ds. Theo Niemeijer • 86 - 2010 • Uitgave: 8
Vragen

In Matteüs 13:10-11 lezen we: ‘Waarom spreekt Gij in gelijkenissen? Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven.’
Aan wie is het nu wel gegeven, deze geheimenissen te kennen en aan wie niet? Even later wordt ook de profetie van Jesaja 6:9-10 aangehaald, waar we kunnen lezen dat het hart van Israël vet geworden is en met hun oren niet horen en met hun ogen niet zien. Heeft Israël juist niet de roeping gekregen om dit koninkrijk wereldwijd te gaan verkondigen? (M.L. te E.)


Antwoord:
In de synoptische evangeliën (Matteüs, Marcus en Lucas) wordt 44 keer over ‘parabolé’ (gelijkenissen) gesproken, terwijl Johannes het over ‘paroimia’ (beeldspraak) heeft. Als de Here Jezus het bijvoorbeeld over de herder met zijn schapen heeft, staat er in Johannes 10:6 ‘In dit beeld sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen het niet.’
De vraag is, waarom de Here Jezus nu in gelijkenissen sprak en dan met name tot hen die het niet begrepen. Het gaat in Matteüs 13 om zeven gelijkenissen die allen over het geheim van het koninkrijk der hemelen gaan. Voor dit koninkrijk waren de ogen van het Joodse volk gesloten. In 2 Korintiërs 3 spreekt Paulus over een ‘bedekking’ die over Gods Woord ligt en voor het Joodse volk alleen door Christus weggenomen kan worden. Iin Romeinen 11:25 wordt over de verharding over een gedeelte van Israël gesproken, die bij de opname van de gemeente weggenomen zal worden. En in 11:11 lezen we dat juist door deze bedekking, verharding het heil naar de heidenen gekomen is.
Petrus zegt in Handelingen 2:23 dat het ‘naar de bepaalde raad en voorkennis van God’ was, dat de Here Jezus in de handen van wetteloze mensen overgeleverd en aan het kruis genageld werd. Het moest dus zo gebeuren en dat kón alleen, wanneer het Joodse volk de Here Jezus zou verwerpen. Dit is dan ook de reden waarom de Here Jezus Zijn discipelen meermalen verbood om over voltrokken wonderen te spreken en Hijzelf tegenover het Sanhedrin en Pilatus bleef zwijgen, totdat Hij ter dood gebracht werd.
Het zou kunnen zijn dat de gelijkenissen waarin de Here Jezus tot dit verblinde Joodse volk spreekt, juist niet verhelderend, maar veel meer versluierend zouden werken. In het Hebreeuws wordt voor het woord ‘parabolé’, ook wel met ‘maschal’ vertaald, dat wij kunnen vertalen met ‘raadselwoord’.
Wanneer de Here Jezus in gelijkenissen spreekt, zou het ook kunnen zijn, dat Hij in raadselen spreekt. Zo worden de gelijkenissen tegelijkertijd onthullend, maar ook verhullend. ‘Onthullend’ voor de discipelen, maar ‘verhullend’ voor het Joodse volk. Net zoals de wolkkolom bij de doortocht door de Rode Zee verhullend voor de Egyptenaren, maar juist onthullend voor het volk Israël was:’de wolk was duisternis (voor de Egyptenaren), maar tegelijk verlichtte zij de nacht (voor de Israëlieten)’ (Exodus 14:20).


In Exodus 24:10-11 lezen we dat Mozes, Aäron, Nadab, Abihu en de zeventig oudsten tot God opklommen en Hem zagen, aanschouwden en men Hem aten en dronken. In Exodus 33:20 zegt de Here God echter tegen Mozes: "Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.” het lijkt me dat deze Bijbelgedeelten tegenstrijdig zijn. Kunt u me hierover uitleg geven? (A. v.d. L. te O.)

Antwoord:
In Genesis 18 lezen we de geschiedenis waarin de Here met twee engelen op bezoek komt bij Abraham. Ze eten en drinken samen, waarna de twee engelen richting Sodom gaan, terwijl de Here Zijn plannen Abraham bekend maakt, waarop Abraham voor het leven van zijn neef Lot smeekt. Abraham wordt een ‘vriend van God’ genoemd. Ze gingen dan ook heel vriendschappelijk met elkaar om. De vraag blijft dan echter, met wie Abraham nu een ontmoeting gehad heeft, want niemand kan de Here God toch zien en in leven blijven?
Johannes 1:18 zou ons een antwoord op deze moeilijke vraag kunnen geven: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.’ Hieruit blijkt, dat het niet God de Vader was, die Abraham ontmoette, of God Zelf, waarmee Mozes gegeten en gedronken heeft en die hij van aangezicht tot aangezicht gezien heeft, maar de Zoon van God, die ook in het Oude Testament God aan de mensen openbaarde.
De Zoon van God was er ook al in de dagen van Abraham en Mozes, Hij was er al voor de schepping van de wereld, Hij is Zelf namelijk de schepper van hemel en aarde. In Zijn Zoon openbaarde God zich aan Abraham, Mozes, Gideon, de ouders van Simson en nog vele anderen in het Oude Testament. Hij was namelijk ook toen al Degene, door wie God zich deed kennen!


In Handelingen 9:5 staat ‘En hij (Saulus) zeide: Wie zijt Gij, Here? En Hij zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt.’ In de Statenbijbel wordt dit vervolgd met de woorden: ‘Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan.’ dit gedeelte ontbreekt in de NBG-vertaling. Weet u misschien ook waarom en wat dit gedeelte betekent? (J. L. te H.)

Antwoord:
In Handelingen 26:14 vertelt Paulus over deze gebeurtenis aan Agrippa en wordt dit gedeelte er wel aan toegevoegd. In de NBV-vertaling wordt dit vertaald met: ‘je kwelt jezelf door zinloze halsstarrigheid’. Het beeld dat hier gebruikt wordt is bekend van het werken met jonge ossen, die voor het eerst onder een juk aan het werk gezet worden en nog al eens met hun poten achteruit slaan en daarmee met hun hiel tegen prikkels slaan waardoor zij zichzelf verwonden. Deze prikkels werden aangebracht om jonge ossen in het gareel te houden. Zo was Paulus met een zinloze vervolging bezig, die hem uiteindelijk zelf zou beschadigen. Niemand weet hoeveel pijn Paulus later ondervonden heeft aan zijn zinloos geweld tegenover de christenen die hij vervolgde. Af en toe had Paulus het hierover.

ds. Theo Niemeijer