Vragen - jrg. 86-14/15

ds. Theo Niemeijer • 86 - 2010 • Uitgave: 14/15
Vragen

Een hongersnood in Kanaän zorgde er voor dat Israël naar Egypte trok. Na de hongersnood hadden ze toch weer naar hun eigen land terug kunnen keren. Israël heeft dit niet gedaan. Was dit ongehoorzaamheid aan God en moest Israël daarom vierhonderd jaar in Egypte blijven? Ten tijde van de Exodus was Kanaän allang weer in handen van heidense volkeren. Wat is uw mening hierover? (Fam. B. te B.)

Antwoord:
Toen Jakob met zijn hele gezin naar Egypte trok, was het land Kanaän ook al in bezit van heidense volkeren. Tussen deze volkeren leefden Abraham, Isaäk en Jakob als ‘vreemdelingen’ met de belofte dat ze eens, op Gods tijd, dit land als eeuwigdurend bezit zouden ontvangen.
God had Abraham - en daarmee ook Isaäk en Jakob - geroepen om naar het land Kanaän te gaan en daar te blijven. Nergens lezen we in de Bijbel dat God hen riep om naar Egypte te gaan. Het is heel bijzonder, dat de Here wel van te voren wist dat Israël in Egypte terecht zou komen en daar vierhonderd jaar zou blijven. U kunt dit in Genesis 15:13 lezen, waar de Here tegen Abraham zei: ‘Weet voorzeker, dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen, en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar.’
Wat wonderlijk, dat God allang van te voren wist dat Israël dit zou overkomen. Kennelijk had Hij er een bedoeling mee. Zelfs al slaan we onze eigen weg in, een weg die niet in overeenstemming is met Gods aanvankelijke plan en waardoor we ons allerlei problemen op de hals halen, dan is God nog steeds in staat om toch zo’n verkeerde keuze uiteindelijk ten goede te doen keren. We komen dit principe meerdere malen in Gods Woord tegen.


In Lucas 22:35-38 roept de Here Jezus, vlak voor Zijn gevangenneming Zijn discipelen op om nu wel een beurs en reiszak onderweg mee te nemen en zelfs een zwaard aan te schaffen voor de komende zware tijd van vervolging. Hierop lieten de discipelen Hem twee zwaarden zien, waarop Hij zei: ‘Het is voldoende.’ Kunt u mij hierover uitleg geven? (H. te Z.)

Antwoord:
De Here Jezus kondigt hier een verandering aan. Drieënhalf jaar hadden de discipelen geen beurs en geen reiszak bij zich en hadden ze geen enkel verdedigingswapen nodig. Ze hadden nooit honger gehad en nergens gebrek aan gehad. Voor hen was, in de nabijheid van de Goede Herder, Psalm 23 werkelijkheid geworden: ‘Mij ontbreekt niets!’ Nu zou het anders worden. De verdrukking zou toenemen, waardoor volgelingen van Jezus vervolgd zouden worden, in de gevangenis terecht zouden komen en honger moesten lijden. Het zou ‘oorlog’ worden.
De Here Jezus leert hen dat daarmee Jesaja 53:12 in vervulling zal gaan: ‘En Hij is onder de misdadigers gerekend.’ Hij zal nooit bedoeld hebben om daadwerkelijk echte zwaarden te kopen. De twee zwaarden die ze hem toonden zouden ook nooit genoeg geweest zijn om de gehele schare van discipelen te beschermen. De uitdrukking ‘het is voldoende’ heeft dan ook niet te maken met het feit dat de Here Jezus deze twee zwaarden acceptabel vond, maar was veel meer een reactie op hun onbegrip! Toen Petrus even later zijn zwaard tevoorschijn haalde om daarmee de Here te verdedigen en daarbij het oor van de slaaf van de hogepriester trof, berispte de Here Jezus hem met de woorden: ‘Laat het hierbij.’
Luther merkt over dit vers op: ‘Het gaat hier niet om het lijfelijk vechten met een zwaard, maar om het lijden omwille van het evangelie en de bereidheid het kruis te dragen. De duivel kunnen we niet met een ijzeren zwaard bevechten, maar veel meer met het zwaard des Geestes, Gods Woord.’
Paus Bonifacius VIII fundeerde op grond van dit gedeelte echter zijn edict Unam sanctam over het dubbele zwaard van de stoel van Rome, als geestelijke en wereldlijke macht. Calvijn merkte hierover op dat zij, die op grond van Lucas 22:36 menen dat de kerk en haar bisschoppen zich met zwaarden moeten bewapenen om zo met geweld het evangelie te verdedigen en te verkondigen, dit gedeelte foutief uitleggen en de Bijbel daarmee tot een bespotting maken.


In Johannes 3:3 zegt de Here Jezus tegen Nikodemus: ‘Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.’ Als alleen de wedergeborenen Gods Koninkrijk binnen zullen gaan, wat gebeurt er dan met de vele christenen en gelovigen die niet wedergeboren zijn? Waar komen zij dan terecht? (J. d. V. te @)

Antwoord:
Nikodemus was ‘de leraar van Israël’ (vers 10) en stond in hoog aanzien in Israël. Toch laat de Here Jezus hem met deze opmerking weten, dat je Gods aanwezigheid en Zijn werk alleen kunt beleven door de wedergeboorte. Ook vandaag zijn er veel ‘Godgeleerden’, die dan misschien wel heel veel over God weten, maar Hem nog nooit werkelijk beleefd hebben.
In dit gedeelte wijst de Here Jezus Nikodemus niet zo zeer de weg naar de hemel, maar veel meer naar een relatie met God als Vader die hij in dit leven mocht ervaren. Het zien én binnengaan in het Koninkrijk Gods heeft alles te maken met het persoonlijk beleven van Gods Koninklijke majesteit en kracht door je heen in je persoonlijk leven hier en nu. De Here Jezus heeft het in dit gedeelte dan ook niet over het ‘Koninkrijk der hemelen’, want dat zal pas op aarde aanbreken bij de wederkomst van Hem op aarde. Hij heeft het over het ‘Koninkrijk van God’, de majesteit van God die we nu al in ons leven en werk mogen ervaren.
In het bekende zestiende vers van dit hoofdstuk legt de Here Jezus uit wat wij moeten doen om tot wedergeboorte te komen en daardoor het eeuwige leven te ontvangen. Er staat: ‘Opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.’ Dit eeuwig leven ontvangen we zodra we tot het geloof in de Here Jezus komen en niet pas bij ons sterven of bij Zijn wederkomst. Dit eeuwig leven is niet alleen oneindig leven, maar ook een leven zonder begin en zonder einde. Het gaat hier om Goddelijk, hemels leven, om de Here Jezus Zelf die in ons komt wonen door de Heilige Geest. Alleen door het ontvangen van dit leven zullen we, nu al in dit leven, Gods Koninkrijk zien, binnengaan en ervaren.
De Bijbel maakt dan ook geen onderscheid tussen gelovigen, christenen en wedergeborenen. Iedereen die in de Here Jezus gelooft mag zich een wedergeboren christen noemen. ‘Geloven’ is natuurlijk wel meer dan alleen ‘het voor waar houden’, zo van ‘het zal wel waar zijn’. De Bijbel leert ons dat ‘geloven’ veel meer te maken heeft met het aanvaarden, toe-eigenen van de Here Jezus en je volkomen aan Hem toevertrouwen.

ds. Theo Niemeijer