Vragen - jrg. 86-17
Vragen
In Handelingen 8 lezen we over mensen dit tot het geloof in de Here Jezus kwamen en zich lieten dopen. Pas later, nadat Petrus hen de handen opgelegd had, ontvingen ze de Heilige Geest. Als wij werkelijk tot bekering komen, ontvangen we toch meteen de Heilige Geest? (N. v. D. te Z.)
Antwoord:
In Romeinen 8:9 staat: ‘indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.’ Zonder Gods Geest behoor je niet bij de Here Jezus, ben je onbekeerd en niet wedergeboren. De Bijbel is hier duidelijk over. Zo leert de Bijbel ons ook dat we de Heilige Geest als eerste gave ontvangen wanneer iemand tot het geloof in Christus komt. In Efeziërs 1:13-14 lezen we: ‘in hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is voor onze erfenis.’
Het ontvangen van de Heilige Geest vindt dus plaats op het moment waarop iemand tot geloof in de Here Jezus komt. Door de Heilige Geest wordt het leven van God in onze harten uitgestort en vindt de wedergeboorte plaats.
Nu komt het in het Nieuwe Testament drie keer voor, dat gelovigen niet direct de Heilige Geest ontvingen:
1. De apostelen moesten wachten op de uitstorting van de Heilige Geest. In Johannes 7:39 lezen we dat ‘de Heilige Geest er nog niet was’. Natuurlijk werkte de Heilige Geest al lang op aarde, maar Hij woonde nog niet op aarde. Hij werkte wel met mensen, maar woonde nog niet in het hart van de gelovige. Pas op de Pinksterdag in Jeruzalem werd dit een feit. De apostelen waren dus wel gelovig, maar moesten nog wachten op dit heilsfeit, waarop de Heilige Geest eens voor altijd uitgestort werd.
Deze uitstorting van de Heilige Geest is een eenmalig heilsfeit, net zoals de geboorte, het sterven en de opstanding van Christus eenmalige heilsfeiten zijn. In charismatische kringen wordt nog wel eens gebeden om een nieuwe uitstorting van de Heilige Geest. Dit is net zo on-Bijbels als het vragen om een opnieuw sterven en opstaan van de Here Jezus. We mogen wel deel krijgen aan de uitstorting, maar laten we wel bedenken dat Gods Geest eens voor altijd uitgestort is!
2. De eerste Samaritanen die tot het geloof in de Here Jezus kwamen, hadden de Heilige Geest ook niet direct ontvangen. Hierover gaat het in de bovenstaande vraag. Samaritanen waren half Joods, half heidens. Joden gingen in ieder geval niet met Samaritanen om! (Johannes 4:9) Toen de Here Jezus, vóór Zijn lijden en sterven aan het kruis, Zijn discipelen uitzond om het evangelie te verkondigen, gebood Hij hen nadrukkelijk om niet naar de heiden en ook niet naar de Samaritanen te gaan, doch alleen naar de Joden! (Matteüs 10:5-6) Zo'n diepe kloof lag er tussen Gods volk en de overige volkeren. In Handelingen 8 was het was voor het eerst dat het heil door niet-Joden aanvaard werd. De Here Jezus had aan Petrus de apostolische volmacht gegeven om de deur voor niet-Joden te openen, waarvan hij in deze geschiedenis gebruik maakt (Matteüs 16:18-19). Vandaar dat deze Samaritaanse gelovigen pas de Heilige Geest ontvingen nadat Petrus hen de handen opgelegd had.
Bij de eerste 100% heiden die tot het geloof in Christus kwamen, speelde Petrus ook een belangrijke rol. Ook hier zien we Petrus gebruik maken van zijn apostolische volmacht. De omstanders waren zeer verbaasd, dat ook heidenen de gave van Gods Geest ontvingen: ‘En al de gelovigen uit de besnijdenis (Joodse gelovigen) die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd dat de gave van de heilige Geest ook over heidenen was uitgestort’ (Handelingen 10:45).
3. De discipelen in Efeze hadden de Heilige Geest ook nog niet ontvangen (Handelingen 19:1-5). Zij hadden zelfs niet eens gehoord dat er een Heilige Geest was! Het gaat hier om discipelen van Johannes de Doper die in de doop van Johannes gedoopt waren. De doop van Johannes was een doop van bekering en belijdenis van zonden, maar niet van wedergeboorte, het opstaan in nieuwheid des levens. Johannes de Doper had zelf aangekondigd dat men niet in hem, maar in Hem die na hem komen zou, moesten geloven, want Die zou hen met de Heilige Geest dopen. Toen Paulus hen daarna het evangelie verder uitlegde en zij tot het geloof in de Here Jezus kwamen, ontvingen zij dan ook direct de Heilige Geest.
Dit zijn de enige drie voorvallen, waarbij de mensen die tot het geloof in de Here Jezus kwamen niet direct de Heilige Geest ontvingen.
In Matteüs 26:29 zegt de Here Jezus: ‘Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het koninkrijk mijns Vaders.’ In Matteüs 27:34 lezen we echter: ‘Ze gaven Hem wijn, vermengd met gal, te drinken. En toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken.’ En in Matteüs 27:48 staat dat men een spons met zure wijn op een riet naar Hem toereikte om Hem in Zijn dorst te drinken te geven. Spreken deze verzen elkaar niet tegen? (G. v. E. te@)
Antwoord:
De Here Jezus spreekt hier over een nieuw moment bij het aanbreken van het hemels koninkrijk. Als het hemels koninkrijk in vervulling gaat, zal het volk Israël volkomen hersteld zijn en tot zegen voor de gehele mensheid worden. Dan is het moment aangebroken om opnieuw de wijn op te heffen en feest te vieren. Het drinken van de vrucht van de wijnstok zal hier zeker een geestelijke betekenis gehad hebben. De zure wijn, of ook wel esik of azijn genoemd, die de soldaten Hem te drinken gaven, behoorde ook tot de vrucht van de wijnstok. De wijn, vermengd met gal, wilde Hij niet drinken omdat dit als een soort verdovingsmiddel zou werken. Hij wilde het lijden echter volkomen ondergaan.
Mijns inziens heeft de vrucht van de wijnstok met Israël te maken. Israël wordt in het Oude Testament verschillende keren met een wijnstok vergeleken (Psalm 80:9-12 en Jesaja 5:1-7). Op weg naar Getsemane heeft Hij hen nog op de onvruchtbare ranken van de wijnstok gewezen, die van de wijnstok afgeknipt zullen worden en in het vuur terecht zullen komen. Ook hier sprak Hij in overdrachtelijke zin over het volk Israël dat in het vuur van beproeving terecht zou komen. We lezen dat Israël met een onvruchtbare wijnstok vergeleken wordt, maar ook dat er hoop voor Israël is en uiteindelijk bij de vervulling van het koninkrijk vrucht zal dragen. Dan breekt de tijd aan dat de Here Jezus opnieuw van de vrucht van de wijnstok zal genieten.
ds. Theo Niemeijer
In Handelingen 8 lezen we over mensen dit tot het geloof in de Here Jezus kwamen en zich lieten dopen. Pas later, nadat Petrus hen de handen opgelegd had, ontvingen ze de Heilige Geest. Als wij werkelijk tot bekering komen, ontvangen we toch meteen de Heilige Geest? (N. v. D. te Z.)
Antwoord:
In Romeinen 8:9 staat: ‘indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.’ Zonder Gods Geest behoor je niet bij de Here Jezus, ben je onbekeerd en niet wedergeboren. De Bijbel is hier duidelijk over. Zo leert de Bijbel ons ook dat we de Heilige Geest als eerste gave ontvangen wanneer iemand tot het geloof in Christus komt. In Efeziërs 1:13-14 lezen we: ‘in hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de heilige Geest der belofte, die een onderpand is voor onze erfenis.’
Het ontvangen van de Heilige Geest vindt dus plaats op het moment waarop iemand tot geloof in de Here Jezus komt. Door de Heilige Geest wordt het leven van God in onze harten uitgestort en vindt de wedergeboorte plaats.
Nu komt het in het Nieuwe Testament drie keer voor, dat gelovigen niet direct de Heilige Geest ontvingen:
1. De apostelen moesten wachten op de uitstorting van de Heilige Geest. In Johannes 7:39 lezen we dat ‘de Heilige Geest er nog niet was’. Natuurlijk werkte de Heilige Geest al lang op aarde, maar Hij woonde nog niet op aarde. Hij werkte wel met mensen, maar woonde nog niet in het hart van de gelovige. Pas op de Pinksterdag in Jeruzalem werd dit een feit. De apostelen waren dus wel gelovig, maar moesten nog wachten op dit heilsfeit, waarop de Heilige Geest eens voor altijd uitgestort werd.
Deze uitstorting van de Heilige Geest is een eenmalig heilsfeit, net zoals de geboorte, het sterven en de opstanding van Christus eenmalige heilsfeiten zijn. In charismatische kringen wordt nog wel eens gebeden om een nieuwe uitstorting van de Heilige Geest. Dit is net zo on-Bijbels als het vragen om een opnieuw sterven en opstaan van de Here Jezus. We mogen wel deel krijgen aan de uitstorting, maar laten we wel bedenken dat Gods Geest eens voor altijd uitgestort is!
2. De eerste Samaritanen die tot het geloof in de Here Jezus kwamen, hadden de Heilige Geest ook niet direct ontvangen. Hierover gaat het in de bovenstaande vraag. Samaritanen waren half Joods, half heidens. Joden gingen in ieder geval niet met Samaritanen om! (Johannes 4:9) Toen de Here Jezus, vóór Zijn lijden en sterven aan het kruis, Zijn discipelen uitzond om het evangelie te verkondigen, gebood Hij hen nadrukkelijk om niet naar de heiden en ook niet naar de Samaritanen te gaan, doch alleen naar de Joden! (Matteüs 10:5-6) Zo'n diepe kloof lag er tussen Gods volk en de overige volkeren. In Handelingen 8 was het was voor het eerst dat het heil door niet-Joden aanvaard werd. De Here Jezus had aan Petrus de apostolische volmacht gegeven om de deur voor niet-Joden te openen, waarvan hij in deze geschiedenis gebruik maakt (Matteüs 16:18-19). Vandaar dat deze Samaritaanse gelovigen pas de Heilige Geest ontvingen nadat Petrus hen de handen opgelegd had.
Bij de eerste 100% heiden die tot het geloof in Christus kwamen, speelde Petrus ook een belangrijke rol. Ook hier zien we Petrus gebruik maken van zijn apostolische volmacht. De omstanders waren zeer verbaasd, dat ook heidenen de gave van Gods Geest ontvingen: ‘En al de gelovigen uit de besnijdenis (Joodse gelovigen) die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd dat de gave van de heilige Geest ook over heidenen was uitgestort’ (Handelingen 10:45).
3. De discipelen in Efeze hadden de Heilige Geest ook nog niet ontvangen (Handelingen 19:1-5). Zij hadden zelfs niet eens gehoord dat er een Heilige Geest was! Het gaat hier om discipelen van Johannes de Doper die in de doop van Johannes gedoopt waren. De doop van Johannes was een doop van bekering en belijdenis van zonden, maar niet van wedergeboorte, het opstaan in nieuwheid des levens. Johannes de Doper had zelf aangekondigd dat men niet in hem, maar in Hem die na hem komen zou, moesten geloven, want Die zou hen met de Heilige Geest dopen. Toen Paulus hen daarna het evangelie verder uitlegde en zij tot het geloof in de Here Jezus kwamen, ontvingen zij dan ook direct de Heilige Geest.
Dit zijn de enige drie voorvallen, waarbij de mensen die tot het geloof in de Here Jezus kwamen niet direct de Heilige Geest ontvingen.
In Matteüs 26:29 zegt de Here Jezus: ‘Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het koninkrijk mijns Vaders.’ In Matteüs 27:34 lezen we echter: ‘Ze gaven Hem wijn, vermengd met gal, te drinken. En toen Hij die proefde, wilde Hij niet drinken.’ En in Matteüs 27:48 staat dat men een spons met zure wijn op een riet naar Hem toereikte om Hem in Zijn dorst te drinken te geven. Spreken deze verzen elkaar niet tegen? (G. v. E. te@)
Antwoord:
De Here Jezus spreekt hier over een nieuw moment bij het aanbreken van het hemels koninkrijk. Als het hemels koninkrijk in vervulling gaat, zal het volk Israël volkomen hersteld zijn en tot zegen voor de gehele mensheid worden. Dan is het moment aangebroken om opnieuw de wijn op te heffen en feest te vieren. Het drinken van de vrucht van de wijnstok zal hier zeker een geestelijke betekenis gehad hebben. De zure wijn, of ook wel esik of azijn genoemd, die de soldaten Hem te drinken gaven, behoorde ook tot de vrucht van de wijnstok. De wijn, vermengd met gal, wilde Hij niet drinken omdat dit als een soort verdovingsmiddel zou werken. Hij wilde het lijden echter volkomen ondergaan.
Mijns inziens heeft de vrucht van de wijnstok met Israël te maken. Israël wordt in het Oude Testament verschillende keren met een wijnstok vergeleken (Psalm 80:9-12 en Jesaja 5:1-7). Op weg naar Getsemane heeft Hij hen nog op de onvruchtbare ranken van de wijnstok gewezen, die van de wijnstok afgeknipt zullen worden en in het vuur terecht zullen komen. Ook hier sprak Hij in overdrachtelijke zin over het volk Israël dat in het vuur van beproeving terecht zou komen. We lezen dat Israël met een onvruchtbare wijnstok vergeleken wordt, maar ook dat er hoop voor Israël is en uiteindelijk bij de vervulling van het koninkrijk vrucht zal dragen. Dan breekt de tijd aan dat de Here Jezus opnieuw van de vrucht van de wijnstok zal genieten.
ds. Theo Niemeijer