Vragen - jrg. 87-02

ds. Theo Niemeijer • 87 - 2011 • Uitgave: 2
Vragen

Waaruit blijkt dat Jezus Christus uit de bloedlijn van David stamt en dus een 'biologische zoon' van David is? Vanuit de geslachtsregisters uit Matteüs en Lucas kan ik dat niet halen. Dit terwijl de Here Jezus Zelf zegt dat Hij de wortel en het geslacht van David is (Openbaring 22:16). (G. v.d. H. te d.H.)

Antwoord:
In 2 Samuël 7:16 kunnen we de belofte aan David gedaan lezen: ‘Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd.’ Later zei de Here tegen zijn zoon Salomo: ‘Ik zal uw koningstroon over Israël voor altijd bevestigen... nimmer zal u een man ontbreken op de troon van David’ (1 Koningen 9:5).
Bovenstaande Bijbelgedeelten laten dus heel duidelijk zien dat Gods belofte voor altijd geldt en dat de Messias uit het nageslacht van David zal komen. Het voortbestaan van het huis van David heeft verschillende keren aan een zijden draadje gehangen. In 2 Kronieken 22:10-11 lezen we over Atalja die het gehele koninklijke geslacht van David uitroeide met uitzondering van de eenjarige Joas, die door zijn voedster in de bergplaats van de bedden voor haar verborgen werd gehouden. Later werd deze Joas op achtjarige leeftijd koning over Juda, waarmee de koninklijke lijn van David toch werd voortgezet. Laten we hierbij ook niet vergeten, de aanslag op het gehele Joodse volk in de tijd van Haman, de Jodenhater. Het scheelde niet veel, of het gehele Joodse volk zou op de 13e van de twaalfde maand uitgeroeid worden en daarmee zou de belofte aan David onvervuld gebleven zijn (Ester 3:13).
Wanneer we ons echter verdiepen in de geslachtsregisters in Matteüs en Lucas dan zult u ontdekken, dat beide registers van elkaar verschillen. In Matteüs 1:16 eindigt de stamboom met: Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is. Heel bewust staat hier niet: ‘en Jozef verwekte Jezus’ zoals je het in zo’n stamboom mag verwachten, maar wordt op een duidelijke wijze Maria naar voren geschoven, waaruit de Here Jezus geboren is. In Matteüs hebben we te maken met het geslachtsregister van Jozef en ook daar zien we dat Jozef een nakomeling van David was (vers 6).
U zou zich kunnen afvragen, waarom Jozef uit het geslacht van David moest zijn, hoewel hij niet de vader van Jezus was? Uiteindelijk had God daar een plan mee, want omdat Jozef uit het huis van David was, moest hij naar Bethlehem optrekken om zich daar, naar het gebod van keizer Augustus, te laten inschrijven. En juist op dat moment werd de Here Jezus geboren, zoals beloofd in Bethlehem!
In Lucas vinden we een ander geslachtsregister, dat van Maria en omdat Jezus uit Maria geboren was, moest Maria wel van David afstammen, zodat de Here Jezus de Zoon van David genoemd kon worden. Het begin van dit geslachtsregister in Lucas 3:22-38 is kenmerkend. Er staat in vers 23: ‘En Hij, Jezus, was, toen Hij optrad, ongeveer dertig jaar, een zoon, naar men meende, van Jozef, de zoon van Eli, de zoon van…’
Hier lezen we dat de ‘opa’ van de Here Jezus Eli was en in Matteüs lezen we dat de vader van Jozef Jakob, dus de ‘opa’ van Jezus was. Eli was dus de vader van Maria en Jakob was de vader van Jozef. Nu gaat het erom dat we de naam van David in het geslachtsregister van Maria in Lucas terugvinden, want anders was Hij geen zoon van David. We komen hier inderdaad terecht in de koninklijke geslachtslijn van David: ‘De zoon van Natan, de zoon van David, de zoon van Isaï’. De lijn loop hier niet via Salomo, de zoon van David maar via Natan, een andere zoon van David. Verder komen we hier nog de namen van Juda en Abraham (:33-34) tegen en uiteindelijk de slotconclusie: ‘de Zoon van God’ (:38). In dit geslachtsregister van Maria wordt de Here Jezus dus duidelijk ‘de Zoon van David’ genoemd.


Is het zo, dat bij de opname van de gemeente alleen de geestelijke christenen opgenomen worden en de vleselijke christenen achter zullen blijven en dan als het ware door het vuur van de grote verdrukking alsnog behouden zullen worden? (v.d. B. te N.)

Antwoord:
De Bijbel geeft ons geen enkele aanwijzing dat bij de opname van de gemeente een groep christenen achter zou blijven en we dus te maken zouden hebben met een ‘gedeeltelijke’ opname van de gemeente. Bij de opname worden het Hoofd (Christus) en het lichaam (de gemeente) met elkaar voor eeuwig verenigd. Het lijkt me sterk, dat het hier om een gedeelte van het lichaam van Christus gaat en dat daarbij het andere gedeelte op aarde achterblijft.
De voorwaarde om opgenomen te worden zijn volgens 1 Korintiërs 15:23 ‘Zij die van Christus zijn bij zijn komst’ en volgens 1 Tessalonicenzen 4:14 ‘Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is.’ Hier wordt niet gesproken van één of andere maat van geestelijk leven, maar heel eenvoudig, of je het eigendom van de Here Jezus bent.
Wel is het belangrijk voor ons om te beseffen dat we na de opname voor de rechterstoel van Christus verantwoording af te leggen hebben over ons aardse leven. In dit oordeel gaat het niet om de zonden die we bedreven hebben, want die zijn door het bloed van het Lam weggewassen, maar veel meer om de mogelijkheden die we in dit leven hadden om Hem te dienen, die we benut hebben of onbenut hebben laten liggen. Het resultaat van deze beoordeling wordt in de volgende Bijbelgedeelten duidelijk gemaakt:
• Vrijmoedigheid hebben of beschaamd staan bij Zijn komst (1 Johannes 2:28).
• Eeuwig leven oogsten of verderf oogsten (Galaten 6:8).
• Loon ontvangen of schade lijden (1 Korintiërs 3:12-15).
Zo lezen we dat het oordeel met het huis Gods begint. Dit vindt echter niet plaats tijdens de grote verdrukking, maar voor de rechterstoel van Christus (2 Korintiërs 5:10).


Waar verblijven de satan en de demonen op dit moment? Als ze pas tijdens de grote verdrukking op aarde geworpen zullen worden dan zouden ze dus nu nog in de hemel zijn? (H. d. J. te M.)

Antwoord:
De duivel werd na zijn opstand, reeds voor de schepping, uit de hemel geworpen (Jesaja 14:12-15). Met deze hemel wordt de hemel der hemelen, de hemel zelf, Gods woonplaats, bedoeld. Vanaf dat moment is de duivel met zijn mede gevallen engelen (demonen) actief vanuit de hemelse gewesten (Efeziërs 6:12), die zich rondom onze aarde bevinden. Tijdens de grote verdrukking wordt de duivel op aarde geworpen (Openbaring 12:9) en vindt er een demonische uitstorting op aarde plaats (Openbaring 9:1-11).
Bij de zichtbare wederkomst van de Here Jezus op de Olijfberg worden de antichrist en de valse profeet, de handlangers van de duivel, in de poel des vuurs geworpen (Openbaring 19:20-21) en wordt de duivel tijdens het Messiaanse vrederijk duizend jaar in de afgrond opgesloten (Openbaring 20:1-2). Na het Messiaanse vrederijk wordt de duivel nog voor een kort moment losgelaten, om de mensen op aarde alsnog te verleiden tot een laatste opstand tegen de Here God, waarna ook de duivel in de poel des vuurs geworpen zal worden (Openbaring 20:10) en het laatste oordeel begint (Openbaring 20:11-15).

ds. Theo Niemeijer