Vragen - jrg. 87-21

ds. Theo Niemeijer • 87 - 2011 • Uitgave: 21
Vragen

Mijn zoon had een vraag over de ark van Noach. Hij vroeg zich af of ook alle insecten in de ark geweest zijn? (M. Z. te 's G)

Antwoord:
Men vraagt zich vaak af welke - en hoeveel dieren de ark bevatte. Velen hebben geen idee hoe groot de ark was. De Bijbel spreekt over een lengte van 300 el, een breedte van 50 el en een hoogte van 30 el. Ze had drie dekken. Indien we aannemen dat een el 46 cm bedroeg, dan spreken we over een dekoppervlak van zo'n 3150 m2. Op de drie dekken van de ark was er dan een totaal vloeroppervlak van 9450 m2. Het zou ook kunnen zijn dat we van de Egyptische el uit moeten gaan die 52,5 cm is, of zelfs van de grote el, die in Ezechiël genoemd wordt, die ongeveer een handbreedte langer is, zo’n 60 cm. Indien we van deze grote el uit gaan dan gaat het om een schip van 180 meter lang, 30 meter breed en 18 meter hoog, oftewel een schip met een totale laadruimte op de drie dekken van 97.000 m3. We hebben dan een schip waar met gemak zo'n 1000 goederenwagons in passen! (De zondvloed; A. M. Rehwinkel, p. 65)
We kennen tegenwoordig zo’n 15.000 soorten vogels, 800.000 soorten insecten, wanneer we deze met twee vermenigvuldigen spreken we al van 30.000 vogels en 1,6 miljoen insecten die in de ark opgenomen werden. Daarbij nog eens alle gewervelde dieren, zoogdieren, enz. waarmee je met gemak op een aantal van 2,5 miljoen dieren komt. Het lijkt me dat dit toch wel heel erg veel is voor de ark. De meeste biologen gaan er van uit dat we onderscheid moeten maken tussen de oervormen (genesis-soorten), families, soorten en variëteiten van de verschillende dieren. Waarschijnlijk hebben alleen de oervormen de zondvloed in de ark overleefd. Later zijn vanuit deze oervormen de verschillende families, soorten en variëteiten ontstaan. Een voorbeeld: niet alle katachtige, panters, leeuwen, tijgers, enz. zijn in de ark geweest, want al deze verschillende katachtige zijn pas later vanuit de oervorm ontstaan. Vanuit deze zogenaamde grondsoorten heeft zich na de zondvloed de dierenwereld in al haar diversiteit ontwikkeld. Buiten de ark hebben de zeedieren de zondvloed overleefd en later blijkt dat na de zondvloed ook de olijfbomen weer uit begonnen te lopen. Hoeveel en welke insecten de ramp in de ark overleefd hebben is niet bekend. Het voorafgaande is ook van toepassing op de insectenwereld. Er wordt aangenomen dat er in de ark niet meer dan 35.000 gewervelde dieren en daarnaast nog een onbekend aantal (grotendeels zeer kleine) ongewervelde dieren zaten. De ark zou voor dit aantal groot genoeg geweest zijn (De ark in de branding; W.J. Ouweneel, p.86-106).
Men vraagt zich alleen nog af, wat deze dieren een jaar lang gegeten hebben en wie ze dit eten gegeven heeft. Zouden de zonen van Noach elk een verdieping voor hun rekening genomen hebben? Zouden de roofdieren vlees gegeten hebben en wat gebeurde er met de uitwerpselen van al deze dieren?
Hier zijn verschillende gedachten over:
Waarschijnlijk hadden de roofdieren hun roofdierennatuur tijdelijk verloren en aten, net zoals voor de zondeval, gewoon plantaardig voedsel.
Sommigen zeggen, dat Hij die vijfduizend mannen met vijf broodjes en twee visjes kon spijzigen, ook wel voor de bewoners in de ark kon zorgen. Maar dan zijn we nog niet van de uitwerpselen van al deze vele dieren af!
Anderen menen dat de dieren in een soort 'winterslaap' slapende gehouden werden, waardoor ze minimaal voedsel nodig hadden en vrijwel geen uitwerpselen produceerden. Hier valt veel voor te zeggen.
Deze gedachte wordt bevestigd door een mededeling over de leeftijd van Noach. We lezen dat Noach 600 jaar was toen hij in de ark ging (Genesis 7:11) en dat hij na de zondvloed nog eens 350 jaar leefde en in totaal dus 950 jaar werd (Genesis 9:28-29). Toch klopt deze berekening niet, want uit Genesis 7:11 en 8:14 blijkt dat Noach ruim een jaar in de ark doorgebracht heeft. Dit jaar vinden we in zijn totale leeftijd niet terug! We lezen alleen over de 600 jaar vóór de vloed en over de 350 jaar na de vloed. Het jaar tijdens de vloed wordt kennelijk niet meegerekend. Zou het een soort winterslaap geweest zijn, waarin alles zo goed als stil staat? We weten het niet, we kunnen hierover alleen maar gissen!


In de vragenrubriek van nr. 10 beantwoordt u een vraag over de geadresseerden van de eerste Petrusbrief. U maakt ons duidelijk dat deze brief niet in de eerste plaats aan Joodse christenen geschreven is, maar aan de niet-Joodse gemeente die om het geloof vervolgd en verstrooid werd. U haalde de teksten 1:14, 1:18, 2:9-10, 2:11 en 4:3 aan, waaruit duidelijk blijkt dat Petrus zich in deze brief tot de gemeente uit de heidenen richt. Hoe moeten we dan 2:12 zien waar de geadresseerden opgeroepen worden ‘een goede wandel onder de heidenen te leiden’? (M. S. te @)

Antwoord:
In vers 11 worden de gelovigen opgeroepen om als bijwoners en vreemdelingen zich van de vleselijke begeerten te onthouden. De gemeente wordt hier opgeroepen om in de heidense wereld, waar de zondige levenswandel heel normaal is, niet mee te doen doch anders te zijn. Net zoals Paulus in Efeziërs de gelovigen oproept om niet meer te wandelen zoals de heidenen wandelen maar ‘geheel anders te zijn, want gij hebt Christus leren kennen’ (Efeziërs 4:17-20). Het moge duidelijk zijn dat Paulus zijn brief ook aan gelovigen uit de heidenen schreef!


In Matteüs 27:51-53 lezen we over de gebeurtenissen in Jeruzalem tijdens het sterven van de Here Jezus. We lezen over het voorhangsel dat in de tempel scheurde, de aardbeving, waardoor de rotsen scheurden en de graven die open gingen en de heiligen die uit hun graven gingen en aan velen in Jeruzalem verschenen. Kunt u mij hier meer over uitleggen? (E. C. te D.)

Antwoord:
In een paar korte zinnen vertelt Matteüs ons wat er zich rond het sterven van de Here Jezus in Jeruzalem afspeelde. Sommige gebeurtenissen zijn moeilijk uit te leggen, toch willen we de gebeurtenissen kort samenvatten en proberen de betekenis hiervan te noemen.
Door het sterven van de Here Jezus scheurt het voorhangsel, waarmee duidelijk gemaakt wordt dat de toegang tot de heilige God door het volbrachte werk op Golgotha open is en we door de Here Jezus vrij tot Hem mogen naderen.
Tegelijk zien we de aarde beven, waaruit de kracht van God blijkt en de rotsen scheurden. In de rotswanden waren veel grafkamers, waar de Joden hun doden begraven hadden. Door deze beving, die waarschijnlijk verder geen materiële schade in Jeruzalem teweeg gebracht had, werden deze grafkamers opengebroken, waarmee de Here Jezus liet zien dat Hij sterker was dan de dood. Uit dit gedeelte van Matteüs kan ik niet halen, dat bij het sterven van de Here Jezus de heiligen die in deze graven lagen direct levend werden en in hun graven nog eens drie dagen moesten wachten, voor ze er uit kwamen. Nee, bij het sterven van de Here Jezus gingen de graven open en bij zijn opstanding, drie dagen later, werden ze opgewekt en verschenen aan velen in de stad. Vers 52 lijkt ons te zeggen dat ze tijdens Zijn sterven opgewekt werden, maar Matteüs zal dit niet zo bedoeld hebben. Het opgewekt worden en het uit de graven gaan wordt door de vers indeling en de punt tussen vers 52 en 53 te veel uit elkaar gehaald, terwijl het om één en dezelfde gebeurtenis handelt! Het is wel heel interessant te weten dat naast de verschijningen van de Here Jezus ook vele, opgewekte heiligen, aan velen verschenen. Wat een overtuigend bewijs dat de Here Jezus waarlijk, maar wel als Eersteling, opgestaan is!

ds. Theo Niemeijer