Waarom is de Wederkomst vergeten?

Feike ter Velde • 81 - 2005/06 • Uitgave: 26
Waar de hele Schrift naar uitziet en op uitloopt is de Wederkomst van Christus en alles wat er daarná geschieden zal, namelijk oordeel en Vrederijk. Toch is juist dat wezenlijke moment in Gods heilsplan, de terugkeer van Jezus Christus, over het hoofd gezien en verwaarloosd, al sinds de vierde eeuw. Tot grote schade van de kerk. We mogen bidden om een kentering, die langzaam lijkt door te breken.



In de tijd van de vroege kerk was uitzien naar het rijk Gods op aarde bijna algemeen, maar gaandeweg is dat veranderd. Vanaf de vierde eeuw kwam sterk de vergeestelijking op van Gods beloften. De kerk werd gezien als de voortzetting van Israël en daarmee was de trend gezet naar de opvatting dat het Godsrijk, het Vrederijk, samenvalt met de kerk. Sterker nog: deze bedeling is het Vrederijk op aarde, zo ging men van toen af zeggen. Daarmee is de profetie voor eeuwen op slot gegaan. De verwachting van de Wederkomst verdween uit de kerk en uit de prediking, tot op vandaag. Dit geldt voor de RK-kerk, de oosters-orthodoxe kerken, het Protestantisme en ook de neo-Protestanten oftewel de Evangelischen; de goede uitzondering daargelaten. In de jaren ’90 kwam er een boek uit: Dit geloven wij – een evangelische geloofsbelijdenis, opgeschreven door mannen van naam. Erg mooi, maar geen letter over de wederkomst van Christus. Zij waren het kennelijk gewoon vergeten!



De zaak van het chiliasme – het geloof dat er een Vrederijk van duizend jaar komt (Openb. 20) dat aanvangt met de wederkomst van Christus – heeft soms de zaak op scherp gezet door allerlei vormen van sektarisme, door de eeuwen heen. Mede daardoor werd het thema helemaal genegeerd in Bijbelse studies en interpretaties. Maar omdat de wederkomst van Christus en het Vrederijk alles te maken heeft met héél het theologisch doordenken van de dingen, komt het vandaag toch steeds meer op de theologische agenda te staan. Daarmee tracht men tegelijkertijd af te rekenen met de vergeestelijking van de wederkomst van Christus. Bij die vergeestelijk passen opvattingen als: “Hij kwam al terug op de Pinksterdag en woont sindsdien onder ons.” Of: de opname van de Gemeente, zoals Paulus daarover schrijft, wordt gezien als “onze wandel in de hemelse gewesten;” Christus kwam tot ons en verblijft onder ons in geestelijk opzicht, etc. Een werkelijke lichamelijke ten hemelopneming van de gelovigen, bekend onder de term ‘Opname van de Gemeente’ wordt dan met kracht ontkend of ook bestreden.



Daardoor is de blijde boodschap van de Wederkomst in het verdachtenbankje geplaatst en mensen die er in geloven als goedgelovige sulletjes weggezet. Vooral de letterlijke interpretatie van de profetie wordt met kracht bestreden.



De Boodschap van de wederkomst van Christus en alle toekomstige dingen die daarmee samenhangen, moeten in de eerste plaats letterlijk worden genomen. Natuurlijk spreken de profeten ook in metaforen, maar dat wordt spoedig duidelijk uit de tekst zelf. De beeldtaal is soms nodig om de dingen in hun brede omvang weer te geven. Maar als er staat “Bethlehem” als geboorteplaats van Jezus dan zal niemand zeggen: “Dat kan ook Jeruzalem of Nazareth of Chorazin betekenen.” Als over Israël gesproken wordt mogen wij daar niet zo maar de kerk van maken en Israël links laten liggen. Dan gaan we heersen over de Bijbel, want wie zal dán uitmaken wat letterlijk en wat niet-letterlijk is? Wanneer poëtisch taalgebruik de toekomstige dingen in het licht van Gods eindeloos ontfermen plaatst dan wordt die taal spoedig onderkend als beeldtaal. Daar kan niet het probleem liggen van het negeren van de Bijbelse boodschap inzake de wederkomst van Christus. Tot aan de vierde eeuw was het geloof in de wederkomst van Christus en met Hem de komst van het Vrederijk op aarde, nagenoeg algemeen. Vóór de geloofsbelijdenis van Nicéa (5e eeuw) was dit geloof en die verwachting algemeen onder Bijbelgetrouwe gelovigen en in de geschriften van de kerkvaders.



Juist omdat het zo evident in de vroege kerk beleden en aangehangen werd, zouden we ons vandaag moeten bezinnen op de vraag: “Hoe komt het toch dat dit centrale punt niet in het belijden van de kerk in de 4e eeuw werd vastgelegd?” Want sindsdien is de profetie een gesloten boek geworden en dat terwijl het laatste Bijbelboek, de Openbaring aan Johannes, zegt: “Verzegel de woorden van dit boek niet, want de tijd is nabij.” (Openb. 22:10)

In dit laatste boek van de Bijbel komen alle lijnen vanuit het Oude Testament, bij elkaar. Niet verzegelen(!), want de tijd van de vervulling is nabij. Let wel: nabij, het is er dus nog niet. Het Vrederijk, waarover ook dit boek spreekt, is er nog niet, maar ’t komt eraan! Hoe anders bij de profeet Daniël. Hij moest het boek wél verzegelen (Dan. 12:4), omdat wat hij, Daniël, mocht zien, betrekking heeft op de eindtijd(!). De dingen die Daniël zag en opschreef over de toekomst van Israël, de Grote Verdrukking en het Vrederijk daarna, zouden verborgen en verzegeld blijven tot de eindtijd (vers 9).



Kerkvader Irenaeus (ca. 140-202) is de eerste grote theoloog na de tijd van de apostelen. Hij was een bestrijder van ketterijen der mystici, maar heeft ook over het komende Vrederijk mooie dingen opgeschreven die voor ons bewaard zijn gebleven. Als jongeman heeft hij Polycarpus nog gekend, die tot de kring van de apostel Johannes behoorde. Hij had de uitleg van de Openbaring dan ook uit de eerste hand. Deze Irenaeus schreef:
“Nadat de antichrist alle dingen heeft vernield, zal hij regeren gedurende drie jaar en zes maanden (o.a. Openb. 13:5 – FtV) en zitten in de Tempel te Jeruzalem; dan zal de Here komen vanuit de hemel op de wolken, in de heerlijkheid des Vaders en deze man (de Antichrist – FtV) naar de poel van vuur sturen. Voor de rechtvaardigen zullen dan de tijden van het Koninkrijk zijn gekomen en dan zal de ware rust van de zevende dag zijn gekomen en zij zullen komen van Oost en West en aanzitten bij hun vaderen, Abraham, Isaäc en Jacob.”



Kort daarna echter kwam ook de tegenstand tegen het algemeen geldende geloof in het Vrederijk ná de wederkomst van Christus en begon de vergeestelijking. Kerkvader Origen uit Alexandrië is misschien wel de meest invloedrijke theoloog geweest van het begin als het gaat om de vergeestelijking van de profetie. Deels is het wel te begrijpen, omdat de leer van de wederkomst in die tijd – net als nu – ook al haar extremisten en sektariërs kende. Daarbij kwam dat er steeds meer vijandschap tegen de Joden ontstond. De gedachte aan het Vrederijk hangt nauw samen met het herstel van Israël, dus werd de leer van de wederkomst en van het vrederijk, “een joodse aangelegenheid” genoemd en de verwachting in de kerk ebde weg. Toen in de vierde eeuw keizer Constantijn overging naar het christelijk geloof en heel het rijk open kwam voor de boodschap van de kerk – hetgeen helaas niet hetzelfde was als de boodschap van het Evangelie – kwam de gedachte op, dat het Vrederijk was gekomen. Het Christendom werd de dominante factor in de maatschappij. Christus werd tot ‘Koning van de kerk’. Het Romeinse rijk was christelijk geworden en niet langer aan te klagen als het rijk van de Antichrist. Het was getransformeerd in het Rijk van God en de regering van Christus vindt plaats in de harten van de gelovigen.



Deze opvatting werd dominant in de kerk vanaf de vierde eeuw. De invloedrijke theoloog Augustinus , 5e eeuw, werkte dit verder uit, met name in zijn werk De civitate Deï – De staat Gods. De kerk heerste door Christus’ plaatsvervanger op aarde, de paus van Rome. Het uitzicht op de toekomende dingen werd in nevelen gehuld en de sleutel tot de profetie aan de kerk ontnomen. Maar…er lijkt een kentering te komen!



Feike ter Velde