Warner Leussink: Veel verdriet, maar meer genade

Feike ter Velde • 85 - 2009 • Uitgave: 24
Hij is veel bezig met het profetisch Woord en wil alles weten over de wederkomst van de Here Jezus. Zijn leven is een heel lang verhaal, een boek met veel diepaangrijpende momenten. Momenten van vertwijfeling en onzekerheid. Maar door genade mag hij vertellen over wat God in zijn leven heeft gedaan. Warner Leussink (77) doet dat aan mij in Eilat, Israël.

We woonden aan het spoor in Almelo en we zagen daar in de oorlogsjaren veel geweld. Ik herinner me een Nederlandse machinist die voor een SS-trein uit moest rijden in verband met eventuele mijnen. Hij weigerde en werd ter plekke doodgeschoten. We zagen het niet maar we hoorden het schot. Dat maakte diepe indruk op me.
Ik had twee broers in het Nederlandse leger. Beiden vochten ze bij de Grebbeberg. Ook een zwager; alle drie zijn ze behouden terug gekomen. Ik was dertien toen de oorlog was afgelopen. Ik moest direct meedoen met geld verdienen. Ik had verschillende baantjes, ten slotte in het timmervak. Ik heb op de ambachtsschool het vak geleerd. Ik was 23 jaar toen we trouwden. Toen ik midden dertig was ben ik voor mezelf begonnen, als aannemer.
We kregen drie prachtige zoons. Ik was apetrots op mijn jongens. Ik heb toen een oud huis gekocht en zelf helemaal opgekapt, tweeënhalf jaar heb ik er over gedaan. Het was dag en nacht werken. Ik heb later ook in Duitsland gewerkt, waar ik vier keer zoveel verdiende. We gingen wel naar de kerk, maar het zei me niet veel. Ons geloofsleven bestond eigenlijk uit bidden en danken voor het eten, af en toe lezen uit de Bijbel en dan zondags naar de kerk.
Op een gegeven moment ondervond ik de gevolgen van het veel te hard werken. Ik ben totaal in elkaar gestort. Ik was ernstig overspannen. Ik zat op een dakspant en begon hevig te trillen. Collega’s hebben me eraf gehaald en naar huis gebracht. De dokter kwam onmiddellijk en gaf me injecties om tot rust te komen, maar dat hielp niet veel. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht. Ik heb allerlei therapieën gehad, maar echt beter werd ik niet. Ongeveer een jaar later, nadat ik het werk had hervat, bleek dat ik nog geen hamer kon vasthouden. Ik moest een spijker met twee handen in het hout slaan. Ik had totaal geen kracht. Toen kwam ik weer in het ziekenhuis terecht en verbleef daar vier maanden. De arts die mij behandelde heeft mij toen volledig afgekeurd, achtendertig jaar oud.

In die tijd in het ziekenhuis kwam er een man op bezoek die een evangelische lectuurwinkel had. Ik had al eerder gehoord dat ik een keuze moest maken voor God en mijn leven aan Christus moest geven. Ik had een heel gelovige moeder, die ons had gezegd, dat mijn kinderen naar een Bijbelkamp zouden moeten gaan. Dat ging over een zomerkamp van de NCGB, de Nederlandse Christen Gemeenschapsbond, van broeder Van Oostveen. Alle drie de jongens gingen daar heen. Mijn oudste zoon (14) kwam, nadat hij uit het kamp terug was gekomen, bij mij staan. Hij zei tegen mij: “Pa, ik heb deze week mijn hart aan de Here Jezus gegeven.” Dat raakte me zo diep aan, dat ik snel naar boven ben gelopen om mijn ontroering voor hem te verbergen. De andere twee jongens, een tweeling, zeiden bij het avondeten: “Pa, wat Bert heeft gedaan hebben wij ook gedaan.” Ik had het er echt te kwaad mee. Ik had dat niet gedaan. Mijn leven was eigenlijk erg leeg, besefte ik later.
Na die vier maanden in het ziekenhuis vroeg die broeder uit de lectuurwinkel om mee te gaan naar dominee Harkema, die in Almelo preekte. Het was midden in de winter, 23 januari 1970. Hij wees links en rechts mensen aan: “Hebt u al uw hart aan de Here gegeven?…” “zijn uw zonden al vergeven?…”, steeds mensen aanwijzend. Ik dacht trots: “Hij krijgt mij niet van mijn stoel af.” Mijn vrouw en de drie jongens waren er ook bij.
Ik moest terug naar het ziekenhuis en toen begon het. Ik wilde onder de dekens bidden. Toen hoorde ik een duidelijke stem: “Je moet uit je bed, knielen op de grond en zo je leven aan Mij geven.” Ik zei: “Dat nooit!” Die nacht heb ik uren met God geworsteld. Zo rond vier uur ’s nachts was ik er doorheen. Ik ben neergeknield op de grond. Ik zei: “Hier ben ik Here, ik heb u niets aan te bieden. Wees mij zondaar genadig.” Ik wilde mijn zonde belijden. Ik kon niets meer uitbrengen. Ik heb alleen maar gehuild en gehuild en gehuild. Ik besefte niet eens dat ik tot bekering was gekomen. Pas toen mijn vrouw en kinderen op bezoek kwamen werd het duidelijk. Zij zeiden: “Wat is er met jou gebeurd? Je straalt helemaal!” En zo voelde ik me ook. Ik was tot rust gekomen, wat met medicijnen en therapie niet was gelukt. Maar toen ik ging werken, bleek toch dat ik geen kracht had, totaal niet meer. Dus werd ik afgekeurd.

Kort daarna werden mijn drie zoons gedoopt. Ze waren zo aan de Here toegewijd. Een paar maanden later werden mijn vrouw en ik gedoopt. We werkten als gezin in evangelisatiewerk en toen ik door dominee Kraan werd gevraagd om bij hem in het pastorale centrum in Rotterdam te komen werken, zijn we verhuisd naar de grote stad. We hebben daar acht jaar gewerkt. We draaiden mee in pastoraal werk.
Mijn oudste zoon maakte inmiddels de Bijbelschool af en wilde als zendeling naar Nieuw-Guinea. In augustus was hij klaar met zijn studie en in september werd hij ziek. Wij waren in Engeland op vakantie. Een week lang hebben ze ons gezocht. Hij was helemaal bij kennis toen we bij hem kwamen. Hij zei dat hij altijd heeft geweten dat hem zoiets zou overkomen. Hij wist hoe ernstig het was, hij had kanker. We hebben de hemel bestormd, met eerbied gesproken. We hoorden veel over genezen worden op gebed, we hebben hem gezalfd met olie, overeenkomstig Jakobus 5. Bert had het volkomen geaccepteerd. Hij heeft veel geleden met ontzettend veel pijn. We zaten bij hem en hielden zijn hand vast, mijn vrouw aan de ene kant van het bed en ik aan de andere kant. Op een gegeven moment tilde hij zijn handen op en ook onze handen. Hij keek rond met zijn grote blauwe ogen en riep “Jezus, Jezus!” Zo ging hij heen! Dat vergeet je nooit. Hij heeft de dood niet gezien. Hij heeft Jezus gezien en Hij is naar Hem toe gegaan, vier weken voordat hij 22 jaar zou worden.
Maar er was enorm veel verdriet. Ik heb uren door de straten van Rotterdam gelopen en God gevraagd “Waarom. Waarom?” In nachten zonder slaap was er strijd. Mijn vrouw en ik groeiden langzaam uit elkaar. Dertien jaar later stierf onze tweede zoon, één van de tweeling. Hij was tweeëndertig. Toen stortte mijn wereld nog een keer in. Ik vroeg me af: “Houdt God wel van me?”
Een goed jaar later zei onze laatst overgebleven zoon, dat hij met ons wilde breken. Hij had een keer gezegd dat van hem werd verwacht dat hij nu de plaats van zijn beide broers, Bert en Dinand, moest innemen. Ik heb gezegd: “Nee jongen, jij bent John en je blijft John.” Maar als hij bij ons kwam, dan werd hij geconfronteerd met ons verdriet. Na twaalf jaar kwam hij op bezoek, omdat ik ernstig ziek was en geopereerd moest worden. Zijn twee jongens vlogen mij in de armen: “Opa, opa”, riepen ze. Ik heb daar gejankt als een klein kind. Maar het is toch nooit helemaal goed gekomen. Dat was de laatste keer dat ik ze gezien heb.

In 1973 was ik gevraagd voorganger te worden in een kleine gemeente. Dat heb ik zeven jaar lang gedaan. Dat was de mooiste tijd. Maar tussen mij en mijn vrouw ging het steeds slechter. We begrepen elkaar niet meer. Er ontstonden steeds vaker conflicten. Op een dag ben ik weggegaan. In wanhoop en in woede. Enkele maanden later zijn we gescheiden. Ik woonde in een zomerhuisje, alleen, gedurende bijna drie jaar. Erg eenzaam.
Na een tijdje kwam Tineke me opzoeken, de weduwe van een man die ik tot Christus mocht leiden tijdens zijn ziekte en die kort daarna is gestorven. Ik was inmiddels geen voorganger meer. Ik had me voorgenomen alles uit te leggen aan de Gemeente en dan zou ik mijn taak neerleggen. Ik was ook depressief geworden. Ik wilde soms niet meer leven. Er kwam ook veel schuldgevoel over de scheiding, omdat ik Gods gebod had overtreden. Er kwamen ook allemaal roddels over me in de Gemeente. Dat doet heel erg zeer. Mijn ex-vrouw en ik heb elkaar later kunnen vergeven.
Als ik er nu over nadenk had ik misschien dingen anders hebben gedaan. We hadden hulp moeten zoeken. Ik heb fouten gemaakt. Het had anders gemoeten tussen ons bij het sterven van onze jongens. We woonden met ons verdriet allebei op een onbewoond eiland en we konden niet bij elkaar komen. Daar hadden we hulp bij moeten hebben. Maar dat hebben we niet gezocht.
Ik heb Tineke ten huwelijk gevraagd. We kenden elkaar natuurlijk al heel lang. We zijn gelukkig met elkaar en ik hoop in dienst van God nog wat te mogen doen. Ik wacht maar op Hem. Ik heb tegen de Here gezegd dat ik beschikbaar ben voor Hem. Hij weet wat ik kan en wat ik niet kan. “Ik zal doen wat U van mij vraagt.” Het verdriet blijft, maar ik mag weten van Gods vergeving, van Zijn genade.

Feike ter Velde