Wij hebben een last voor ons volk

Feike ter Velde • 86 - 2010 • Uitgave: 20
Perzië, nu Iran, het land van president Mahmoud Ahmadinejad, is dagelijks in het nieuws om onderdrukking, bedreiging, internationale spanningen vanwege de nucleaire ambities en de onderdrukkende heerschappij van de ayatollahs. Het land wordt de grootste gevangenis van het Midden-Oosten genoemd, vooral voor journalisten. Van vrije pers is geen sprake. Velen ontvluchten het land, ook diplomaten. Jamal en Farah Seyedmehdi kwamen twintig jaar geleden naar Nederland om aan de enorme de druk te ontkomen. Ze vertellen hun unieke verhaal.

Farah:
Ik ben geboren in een streng islamitisch gezin. Ik voldeed dagelijks aan mijn religieuze verplichtingen. Ik bad elke dag mijn gebeden en ging trouw naar de moskee. Desondanks was God (Allah) voor mij heel ver weg. Ik merkte nooit iets van hem, ook niet in mijn gebeden. Hij zei nooit iets terug. Toen ik negen jaar oud was stierf mijn vader, toen 33 jaar, en liet mijn moeder, mijn broer en mij achter. Hij was een krachtige sportman die stierf aan hersenvliesontsteking. De dag van zijn dood was een prachtige voorjaarsdag, de tuin stond vol bloeiende appelbomen, maar in mij werd het voor het eerst in mijn leven enorm donker en koud. Het verdriet in ons gezin was heel groot. Mijn moeder zei dat ik God moest vrezen, maar ik was boos en vroeg elke dag aan God waarom hij mijn vader heeft laten doodgaan. Ik deed aan de andere kant wel mijn best om God lief te hebben, maar dat botste toch altijd met elkaar.
Ik was achttien jaar toen ik trouwde. Ik was nog met mijn studie bezig. Ik heb er hard voor gewerkt want ik wilde lerares worden. Dat is gelukt. Ik werd aangesteld op een school net buiten de hoofdstad Teheran.

Jamal: Ik was 25 jaar toen we trouwden. Ik had al een baan en ik deed mijn werk elke dag met veel toewijding. Ik dacht dat het mijn levensdoel was om zoveel mogelijk geld te verdienen, want dat zou uiteindelijk het ware levensgeluk brengen. Ik deed niet zoveel aan mijn geloof. Ik werkte liever heel hard dan naar de moskee te gaan. Ik was daardoor ook vaak weg uit mijn gezin. We kregen vijf kinderen: een dochter en vier zoons.

Farah: Ik gaf les op een middelbare school waar ik een heel streng religieuze vrouw ontmoette die mij sterk beïnvloedde. Ik werd daardoor nog strenger in mijn moslimgeloof en ik ging me nog strenger aan de islamitische wetten houden. Ik deed mijn uiterste best en toch vond ik er niets. Niets van vreugde of uitzicht. Mijn man en kinderen werden boos op me omdat ik me zo streng religieus kleedde, zoals streng islamitische vrouwen doen. Je ziet dat hier in Nederland ook zo af en toe. Ik keek neer op vrouwen die zich niet zo kleedden. Zij waren minderwaardig in mijn ogen. Mijn man en ik groeiden hierdoor langzamerhand uit elkaar.

Jamal: Onze kinderen ontwikkelden zich heel goed. De school ging goed. De oudste zoon voltooide zijn universitaire studie, maar in die tijd begon het in ons gezin juist slechter te gaan. Daar kwam bij dat ik op een dag mijn baan verloor en op straat stond. Ik werd heel erg verbitterd op mijn vroegere werkgever en mijn collega’s die een hand in mijn ontslag hadden gehad. Ik zocht een manier om me op hen te wreken. Ik voelde me aan de kant gezet en vernederd. Later begreep ik dat het met Farah te maken had. Ze waren erachter gekomen dat zij christen geworden was. Ik begreep dat toen niet precies en het interesseerde me ook niet zo veel wat zij deed. Maar er kwamen veel spanningen in ons gezin.

Farah: Of ik nu aan het werk was of thuis, ik was ongelukkig, voelde me te midden van mijn eigen gezin eenzaam en verdrietig. Ik was diep in mijn hart vooral ook vreesachtig, bang voor God en ik had niets om hoop uit te putten. Ik had altijd slaappillen nodig om nog enige nachtrust te krijgen. Maar als ik sliep had ik vaak angstdromen en soms complete nachtmerries. Ik had al die tijd lesgegeven op een middelbare school. Maar het was op die school ook mijn opdracht om de kinderen naar de islam over te halen. Juist daarom was ik door de overheid op die school, een christelijke school van de Armeniërs, aangesteld. Het thema van die lessen was: hoe leer ik de Ware Weg. De resultaten ervan moest ik rapporteren aan de overheid.
Maar op een dag kwam een leerling, Annette, een meisje van veertien jaar, naar mij toe om mij een Bijbel te geven. Ik was uiterst verbaasd, maar nam het geschenk aan en thuis begon ik erin te lezen. Het woord dat me vooral trof was liefde. Ik kende het als woord, maar het werd in dit boek iets tastbaars, iets concreets. Tegelijkertijd was het iets wat ik fundamenteel miste. Die ontdekking overweldigde me. Het was iets volkómen nieuw voor mij en ik kon het niet verwoorden of een plaats geven. Er kwam iets van dorst, van een diep verlangen naar een bron waaruit men dit zou kunnen putten. Totdat ik kwam bij 1 Korintiërs 13:4 ‘de liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet en zij is niet opgeblazen.’ Ik las en las het opnieuw. Ik begon ervan te rillen, alsof ik het ijskoud had gekregen, maar tegelijkertijd zag ik mezelf ineens als een blinde van wie de ogen werden geopend. Ik zag heel diep dat ik een zondaar was, iemand wiens hart vervuld was met haat, angst en jaloezie en dat ik helemaal niet in staat was om iemand iets te vergeven.
Ik begon te begrijpen dat dít boek het Woord van God was. Mij werd de weg gewezen naar eeuwige redding, naar mijn eeuwige behoud. Ik las over Gods weg tot vergeving. Ik las over het offer van de Here Jezus aan het kruis, over Zijn onmetelijk lijden… voor mij en over Zijn sterven. Ik begreep het feit van Zijn opstanding uit de dood en dat dit allemaal samenhing met de liefde van God. Voor mij! Denk je dat eens in! Op een dag ben ik neergeknield en heb de Here Jezus Christus gevraagd in mijn leven te komen. Op die dag werd alles nieuw. Het leek erop alsof ik zweefde op de vleugels van een adelaar. Toch heb ik het twee jaar stil gehouden voor mijn man en kinderen. Ik durfde het hen niet te zeggen. Totdat mijn man besloot Iran te verlaten.

Jamal: Dat kwam omdat mijn vrouw de islam had verlaten en christen geworden was. Ik nam haar dat kwalijk, omdat dat dit de reden bleek van mijn ontslag. Er kwamen bedreigingen en ik moest het land uit voor mijn veiligheid.

Farah: Wij konden zeven maanden later volgen. En Jamal had, los van mij, Christus leren kennen. In zijn eenzaamheid was hij naar een gemeente gegaan. Toen hij mij dit vertelde na onze aankomst in Nederland hebben we gehuild van vreugde. Twee jaar had ik mijn geloof in Jezus geheim gehouden. Alleen voor hem gebeden. En kijk nu eens hoe de Here dat verhoord heeft!

Jamal: Ik was verbaasd over de liefde van die christenen en ik kreeg een Bijbel. Wat Farah vertelde maakte ik ook mee. Ik gaf mijn leven aan Jezus. Mijn haat verdween, ik kon vergeven. Mijn bitterheid verdween naar die mensen die mij mijn baan hadden afgenomen. Maar ik was ook ziek, suikerziekte en moest twee maal per dag insuline spuiten. Totdat een Iraanse broeder uit Frankrijk een gebed met mij bad. Hij bad voor mijn genezing en ik voelde het. Drie maanden lang heb ik niet gespoten. Toen ben ik naar de dokter gegaan. Die was eerst boos op me en zei dat het niet kon. Ik vroeg hem nu eerst maar bloed te prikken. Na herhaalde tests moest hij bekennen: “Er is een wonder met je gebeurd.” Ik heb toen mijn hele insulinevoorraad bij de dokter laten staan. Ik had het niet meer nodig. Ik voelde me jong, vernieuwd en vol van blijdschap over Jezus mijn Heiland.

Farah: Toen onze kinderen deze dingen bij ons zagen gebeuren, kwamen ook zij tot de Here Jezus. Op een dag zijn we allemaal gedoopt. Mijn man en ik hebben diepe bewogenheid voor ons eigen volk. Maar, God doet vandaag grote dingen in Iran. Vanuit Nederland mogen we daaraan meewerken.