Wil van Lint: ‘Ik heb een angstige jeugd gehad’

Feike ter Velde • 87 - 2011 • Uitgave: 11
Zij is moeder van vier kinderen, nu allemaal gehuwd en de deur uit. Voorts is ze oma van tien kleinkinderen. Ze is een echte Amsterdamse, rechtdoorzee, maar ze zegt zelf, dat ze wel veel heeft moeten afleren, vooral toen ze in andere delen van het land kwam te wonen. Ze is creatief en ondernemend. De laatste jaren schildert ze vooral. Ze is van Rooms-katholieke huize. Wilhelmina Hendrica van Lint-Klaver kijkt terug en vertelt.

Ik ben geboren in Amsterdam, in de Indische buurt. Een echte volksbuurt. Er kwamen in onze buurt vaak straatzangers, ook uit Volendam. Die konden geweldig zingen. Maar ook de glazenwasser op de ladder en de bakker die brood kwam brengen. In mijn herinnering kon iedereen goed zingen. Bijna elke dag kwam er wel een andere zanger, op maandag de een en op dinsdag de ander en dat de hele week door. Mijn moeder kwam uit een, zoals ze zelf zei, fel rood gezin. Maar als kind bleef ze bij een kerk vaak stilstaan om te luisteren naar het zingen. Ze zei tegen haar eigen moeder: “Daar verderop is de hemel” en dat kwam omdat ze daar ook zo mooi zongen. Haar moeder trouwde met een Joodse man. Ze was opgevoed in een Joods gezin, waarin ze als pleegkind was opgenomen, omdat haar eigen moeder, dus mijn oma, niet voor haar kon zorgen. Haar man had mijn oma verlaten. Ze moest hard werken voor haar vijf kinderen, waarvan mijn moeder de oudste was. Ze was acht jaar toen ze in dat Joodse gezin werd opgenomen. Ze heeft alleen maar goede herinneringen aan dat gezin. Ze was heel handig en ze leerde daar een vak: hoeden en tassen maken en dan de markt op, de Albert Cuypstraat. Mijn moeder trouwde met een jongen uit dat Joodse gezin. Later bleek dat hij grote psychische moeilijkheden had. Samen hadden ze drie kinderen. Enkele jaren na hun echtscheiding brak de oorlog uit. Toen is hij weggevoerd door de nazi’s. Mijn moeder bleef achter met haar drie kinderen.
Mijn moeder hertrouwde met een katholieke man. Ze hield erg van schrijven en ook van lezen. Ze heeft, denk ik, wel zeven of acht boeken geschreven over haar eigen leven. Het leven in Amsterdam, over de Joodse families, die bij name werden genoemd als oom zus en tante zo. Allemaal omgekomen in de oorlog en dat bracht haar zelf ook grote trauma’s. Ze was heel apart, ondernemend en creatief. En vooral ook heel vrolijk. Uit haar tweede huwelijk werden twee kinderen geboren, mijn broer en ik. Ik was de jongste. Mijn vader had zelf ook twee kinderen. Mijn moeder vertelde dat het geld voor de trouwdag was opgespaard van de lege flessen, statiegeld. Ze ging daarvan die dag rode kool koken met balletjes gehakt. Ze was heel gelukkig met mijn vader.
Ze was een kledingwinkel begonnen met daarbij een atelier. Ze had het vak geleerd bij die Joodse familie. Ze was heel handig, want wat haar ogen zagen maakten haar handen. Ik heb dat zelf ook, van mijn moeder! In haar winkel werd kleding verkocht, maar ook hersteld en vermaakt. Het beeld wat ik heb van die tijd was een hardwerkende moeder, nooit thuis. Ik miste haar heel erg in het gezin. Maar er moest brood op de plank komen, beiden werkten ze hard en de opvoeding schoot er vaak bij in. Vooral de jongens in het gezin, uit het eerste huwelijk, veroorzaakten veel problemen. Vaak politie thuis. Dat was allemaal niet zo best.

We kregen een echte katholieke opvoeding. Zondags naar de mis, de heilige communie, maar dan ook elke ochtend voor schooltijd, nuchter naar de kerk en dan op school een boterham eten. Een echte meisjesschool, want jongens zaten in een ander schoolgebouw. Ik dacht wel veel over het geloof na. Ik snapte er niet veel van, de mis was in het Latijn. Door een later gekregen missaal leerde ik er wat meer van kennen. Maar er bleven veel onbeantwoorde vragen. Thuis praatten we nergens over.
Op een dag kwam er een dominee in de winkel. Hij praatte veel met mijn moeder en zij had er belangstelling voor. Net als vroeger toen ze al bij de kerkdeur stond te luisteren. Mijn ouders raakten bevriend met dat gezin van die dominee. Als ik bijvoorbeeld ziek was, kon uitzieken bij die familie, want mijn moeder moest in haar winkel en atelier zijn. Bij die mensen was ik heel graag. Ze aten vegetarisch en dat vond ik heerlijk, want ik lustte geen vlees. Op zaterdag ging ik wel mee naar hun kerkdienst. Ze waren Adventist. Tijdens een avondmaalsdienst vond er ook de voetwassing plaats, zoals dat in de Bijbel beschreven staat. De sfeer die daar hing maakte diepe indruk op me.

Ik kwam ook wel in een ander gezin, dat op mij paste. Dat was heel naar. Die vrouw was spiritist en bracht mij in trance. Een keer kon ze me daar niet meer uithalen. De buren werden erbij geroepen, ik was in een diepe slaap. Ik ben naar huis gebracht en het duurde uren voordat ik bijkwam. Ik was in dat huis altijd heel angstig. Zij hadden daar vaak spiritistische seances, terwijl ik in bed lag. Ik heb een angstige jeugd gehad, door allerlei dingen die er waren gebeurd. Er waren Joden verborgen in ons huis; dat gaf heel veel spanning. Als kind voel je die spanning en die angst.
Mijn broer is gehandicapt geraakt door tbc; hij was toen anderhalf jaar. Zijn ene been groeide niet mee. Hij heeft veel operaties gehad. Vanwege besmettingsgevaar was hij uit huis geplaatst en hij was zes jaar toen hij weer thuis kwam. Hij is altijd mank gebleven, daardoor was hij geestelijk gevormd en heel moeilijk gebleven. In het gezin was ik zijn schietschijf. We groeiden dusdanig uit elkaar dat het nooit meer helemaal goed gekomen is tussen ons. Vorig jaar ben ik bij zijn sterfbed geweest, ongeveer drie weken voor zijn sterven. Ik had hem al twee jaar niet meer gezien. We hebben nooit alles uit kunnen praten. Ik kan er nu wel vrede mee hebben.

Mijn ouders gingen elders wonen, buiten Amsterdam en ik kwam op een christelijke lagere school. Dat waren jongens en meisjes door elkaar. Ik leerde een heleboel liedjes en er werd uit de Bijbel gelezen. Later toch weer terug naar Amsterdam, maar daar ging ik ook naar een christelijke school. Ik ging daar ook naar een zondagsschool. Iemand daar kon geweldig vertellen, ik hing aan zijn lippen. Al die Bijbelverhalen maakten diepe indruk op me. Mijn ouders gingen inmiddels niet meer naar de katholieke kerk, maar bleven zoeken. Met vriendinnen bleef ik wel naar de katholieke kerk gaan. Daar heb ik mijn man leren kennen, tijdens een vriendenweekend. In de katholieke kerk zijn we getrouwd. Maar er was een zaadje van het evangelie in mijn hart gezaaid. Ik ging vragen aan mijn man, de pastoor en aan mijn schoonvader. Maar iedereen zei dat ik niet zo moest nadenken over alles, maar ik wilde weten over de paus, over Maria en over het Evangelie. Maar ik kreeg geen antwoord. Ze vonden mij maar lastig. Maar ja, die mensen wisten het zelf ook niet.
We zijn van Amsterdam naar Haarlem verhuisd en daar kwam een evangelist aan de deur. Die was gestuurd door dominee Visser, uit Amsterdam, een baptistenpredikant waar mijn ouders contact mee hadden gekregen. De evangelist, Rob Sussenbach, stelde zich voor en zei door dominee Visser gestuurd te zijn. Hij liep stage bij de Zuiderkapel in Haarlem voordat hij de zending in ging, naar Suriname. Hij gaf Bijbelse antwoorden en dat waren antwoorden die ik nergens anders had gekregen. Hij vroeg of hij terug mocht komen als mijn man thuis was. Hij stelde later voor om elke week een Bijbelstudie te komen geven. Elke week kwam hij heel trouw, op woensdagavond, een jaar lang. In die tijd ben ik tot levend geloof gekomen. Hij ging naar Suriname en ik ben toen gedoopt, in de Zuiderkapel, door broeder Jacob Klein Haneveld. Wat een geweldige dag!
Ik was de eerste die tot geloof kwam, mijn man deed er veel langer over. Mijn kinderen zijn ook allemaal tot geloof gekomen. Jezus is alles voor mij geworden. Achteraf zie ik dat ik door Hem werd beschermd, juist ook in mijn angstige kinderjaren. Nog steeds ervaar ik in alles de leiding van de Heilige Geest.

Feike ter Velde