Zegen van Jakob (6)

Henk Schouten • 87 - 2011 • Uitgave: 19
De zegen van Jakob aan zijn zonen blijkt een heel actuele boodschap in zich te dragen, met een spanwijdte tot in onze tijd. We nemen nu de zegen aan twee zoons samen, Zebulon en Issaschar. Net als Ruben, Simeon, Levi en Juda zijn dit zonen van Lea.
Wanneer Jakob zegent, dan let hij steeds op de kwaliteit en geschiktheid die in elk van de zoons aanwezig is. Kenmerken die zich in het nageslacht van de mannen doorzetten. Daarin zijn de mannen te onderscheiden van elkaar, maar Jakob heeft zeker ook oog voor het gemeenschappelijk belang, de saamhorigheid. Jakob heeft ook oog voor de eenheid in de verscheidenheid. Het volk heeft een Messiaanse roeping, we schreven eerder over een lichtroeping, zoals ook Nieuwtestamentische gelovigen een lichtroeping hebben. Wij zijn het licht der wereld en het zout der aarde.
Opvallend is het dat Jakob de twee broers niet zegent in de volgorde van hun geboorte. Issaschar is de oudste, maar Zebulon wordt als eerste gezegend. Mozes doet opvallend genoeg in Deuteronomium 33:18 hetzelfde.

Zebulon is de tiende zoon
Wat de betekenis van zijn naam betreft zien we twee mogelijke verklaringen. Bij de éne verklaring wordt gedacht aan zijn kwaliteit als heerser met de kwaliteit te kunnen verdragen. Zebulon wordt dan herleidt vanuit het woord Zabal (Zeboel is prins). Misschien moeten we de termen wel samenvoegen, een heerser moet kunnen incasseren, verdragen. Je hebt brede schouders nodig. Een andere verklaring zoekt het in de lijn van Zabad, dan gaat het om schenken of geven.
Je kunt dus twee kanten op, heersen of schenken. In de Talmoed, een Joodse verklaring, wordt gezegd dat Zebulon zich bij God beklaagde, omdat het toegewezen erfdeel, tussen het meer van Galilea en de Middellandse zee, bestond uit bergen en kusten en weinig mogelijkheden bood voor landbouw en veeteelt. De Here God legt dan volgens de Talmoedische geleerden uit dat Zebulon kan gaan vissen en van het zand van het strand glas kan gaan maken. Maar vooral wordt door God gewezen op de mogelijkheden tot handel. Zebulon is de man van handel en economie, scheepvaart en materiële welvaart. Dit moeten we onthouden daar komen we straks nog op terug.

Issaschar is de negende zoon
Zijn naam is afgeleid van sakar, dat loon bedingen betekent. Een salaris overeenkomen. Lea zelf ziet in deze zoon een beloning omdat ze haar slavin aan Jakob gegeven heeft. Het gebied van Issaschar ligt tussen Galilea en Samaria, de vlakte van Jizreël, een agrarisch gebied bij uitstek, onder andere de Karmel (wijngaard van God) hoort daartoe. Issaschar wordt een bonkige ezel genoemd. Niet echt vleiend. Een ezel is een pakdier. ‘Die tussen de stallingen ligt’ (vers 14). De Joodse Rabbijnen geven daar verschillende verklaringen voor:
1) Het duidt op het gebied waar Issaschar zal wonen, tussen de Karmel en het gebergte van Galilea.
2) Issaschar zal zitten tussen de rijen leerlingen en daar zijn verantwoording dragen voor het geestelijk onderwijs.
3) Ook spreken de Rabbijnen over de grenzen van het mensdom, de weg tussen schepping en voleinding, waarin Issaschar zijn verantwoording als leraar zal innemen.
Bij Issaschar gaat het dan niet om materiële, maar om geestelijke rijkdom. Zoals opgemerkt komen we bij Mozes dezelfde combinatie tegen. In Deuteronomium 33:18-19 lezen we: ‘verheug u, gij Zebulon, over uw tochten, en gij Issaschar, over uw tenten. Volken zullen zij roepen tot de berg; daar zullen zij offers brengen naar de eis, want zij zullen gezoogd worden met de overvloed der zeeën en met de meest verborgen schatten van het strand.’

Waarom worden beide broers samen genoemd? Bij Zebulon raakt de zegen de materiële welvaart, scheepvaart, handel, economie, ‘uw tochten’. Bij Issaschar gaat het om heel andere rijkdom, de rijkdom die gevonden wordt in het studeren op de Thora. De tenten genoemd in de zegen van Mozes is volgens de Joodse uitleggers de plaats waar de ‘sabbatslamp’ brandt. De plaats waar de Thora wordt bestudeerd. Het Jodendom en dan in het bijzonder de nazaten uit de stam van Issaschar waren de wetgeleerden, de kenners van de Thora.

Het lijkt erop of Jakob een balans wil brengen tussen deze twee uitersten, tussen het materiële en het intellectuele, of beter het geestelijke. Wie alleen met economie, cijfers en materiële zaken bezig is (Zebulon) verarmt in geestelijk opzicht. Is dit niet een enorme waarschuwing voor onze wereld? De banken en beursgebouwen zijn de moderne tempels. Een royale gift voor de kerk of misschien wel Het Zoeklicht moet de geestelijke leegte toedekken.
Anderzijds zien we de leraar (Issaschar). Hij neemt de ‘studiebeurs’ vriendelijk aan, heeft een carrière als student, maar weigert handwerk te verrichten. Deze extremen zien we inderdaad bij het Joodse volk. Enerzijds de handelaren, anderzijds de Schriftgeleerden.
Jakob wil als het ware dat de econoom wat meer openstaat voor geestelijke zaken, maar de geestelijke mens moet niet vervreemden van de dagelijkse zaken. Geest en materie zijn in de Bijbel geen tegenstellingen, maar vormen een geheel.

Onze wereld traint technocraten. Mensen zijn verlengstukken van de computer geworden. Het is volkomen scheefgegroeid, voor geestelijke zaken heeft men nauwelijks nog oog.

Ds. Henk Schouten