Zo lief heeft God armen en verdrukten

ds. Oscar Lohuis • 84 - 2008 • Uitgave: 25/26
Christus kwam naar ons toe omdat wij ons bevonden in een toestand van verschrikkelijke geestelijke armoede. ‘Gij kent immers de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij rijk was, arm is geworden, opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden’ (2Kor. 8:9). De Here verliet Zijn heerlijkheid en daalde neer in onze duisternis en ellende. Hij heeft zijn leven neergelegd voor mensen die arm en verdrukt waren. Hij las Jesaja 61 voor in de synagoge en maakte daarna duidelijk dat dit op Hem betrekking had: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” (Luc. 4:18,19).

Het evangelie is dus voor armen, voor mensen die geen rechten meer hebben omdat hun schuld zo groot is geworden dat zij die zelf niet meer kunnen afbetalen. Jezus kwam voor gevangenen, voor mensen die slaaf van de zonde zijn geworden: ‘Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende’ (Titus 3:3). Hij was gezonden om aan blinden het gezicht te geven, om mensen de ogen open te laten gaan voor hun eigen zondigheid en voor de heerlijkheid van God.
Er is zo onnoemlijk veel verbrokenheid in dit leven, in ons aardse bestaan, in relaties, in mensenharten, maar Jezus kwam om verbrokenen heen te zenden in vrijheid. Hij verbindt onze wonden en, net als de barmhartige Samaritaan, neemt Hij ons op in Zijn zorg, betaalt voor ons, herbergt ons en schenkt ons een nieuw leven. Jezus Christus is één en al ontferming over anderen die op allerlei wijzen arm en verdrukt zijn geworden. Hij zag onze schuld en pijn en bleef niet toekijken, maar kwam naar ons toe om onze schuld en pijn zelf te dragen en ons daardoor te kunnen vergeven en genezen.

Het mooie en wonderlijke is dat, wanneer de Geest van Christus later over de discipelen wordt uitgestort, de gelovigen in Jezus een soortgelijke ontferming en zorg voor elkaar gaan tonen. We lezen over de eerste gemeente dat zij zo vervuld waren van liefde, dat ‘zij alles gemeenschappelijk hadden’, en dat er telkens broeders en zusters waren ‘die hun bezittingen en have verkochten en uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden’ (Hand. 2:44,45). Er waren zeker mensen met behoeften, met grote geestelijke en materiële noden, maar de gemeente was één van hart en ziel. Daarom deelde men uit naar behoefte, de opbrengt van verkochte stukken grond of huizen werd naar de apostelen gebracht en zij deelden uit naar behoefte, zodat ‘er ook niet één behoeftig onder hen was’ (Hand. 4:34).
Onder de heerschappij van Degene die Zelf zo Zijn leven had gegeven aan de armen, in navolging van deze Here die hen daarin voorgegaan was, reikten ook de volgelingen van Jezus uit naar de armen en verdrukten. En in het Lichaam van Christus behoort dit nog steeds zo te zijn. Christus is niet veranderd en daarom kan Zijn Lichaam vandaag de dag ook niet anders zijn. Een teken van de aanwezigheid van de Geest van Christus in een gemeenschap is omzien naar weduwen en wezen en zorgen voor armen en verdrukten in hun ellende. Er mag dus geen sprake zijn van een geestelijk leven dat voorbijgaat aan de noden van anderen. God liefhebben is gelijk aan je naaste liefhebben als jezelf (Matt. 22:39).

Ten aanzien van diaconaal werk en sociale actie zijn er twee uitersten waar we voor moeten oppassen. Het ene uiterste is dat we zeggen dat het toch uiteindelijk alleen maar daar om draait - om de sociale impact van het evangelie - en dat we niet bewogen zijn met de geestelijke nood (van schuld en van God gescheiden zijn) van degenen die wij willen helpen. Het tweede uiterste is dat wij alleen maar gericht zijn op geestelijke vernieuwing, op het tot geloof komen van mensen en vergeten zijn dat de Bijbel ons oproept om een gemeenschap te vormen die daadwerkelijk uitreikt naar mensen in nood. Dan wordt het geloof alleen maar iets voor de privésfeer en het individuele leven en dan krijg je een scheiding tussen het geestelijke leven en het leven in de maatschappij.
Dan kan het zomaar gebeuren dat mensen op zondag graag horen en praten over Jezus, maar de rest van de week de bulk van de energie gewoon geven aan najagen van dingen die de wereld nastreeft, zoals overleving, veiligheid, zelfstandigheid, financiële zekerheid en welvaart. Velen gaan op zondag naar de kerk, maar leven door de week alsof ze helemaal niet veranderd zijn. Maar Paulus schrijft aan Timoteüs:
“Draag rijken van deze wereld op niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet in zoiets onzekers te stellen als rijkdom, maar op God, die ons rijkelijk van alles voorziet om ervan te genieten. En draag hun op om goed te doen, rijk te zijn aan goede daden, vrijgevig, en bereid om te delen. Zo leggen ze een stevig fundament voor de toekomst, en winnen ze het ware leven” (1Tim. 6:17-19). Omdat wij volgelingen zijn van Degene die alles heeft gegeven voor mensen die niets hadden, behoren ook wij uit te delen van onze geestelijke, materiële, emotionele en sociale rijkdom. Van wat God om niet heeft gegeven, mag je om niet gaan uitdelen, omdat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Ik hoop dat wij tijdens dit Kerstfeest iets van die zaligheid in onze gemeenschappen mogen ervaren.

ds. Oscar Lohuis