Image

'Gij geheel anders; gij hebt Christus leren kennen'

Yme Horjus

Ik veronderstel dat alleen mensen die met de Bijbelvertaling van 1951 nog vertrouwd zijn, het bovenstaande opschrift zullen herkennen als een vers uit één van de brieven van Paulus (Efeziërs 4: 20). Het was ook een veel geciteerde tekst door voorgangers en predikanten in de jaren na 1951 waarmee ze hun hoorders nog eens de noodzaak onder ogen wilden brengen van serieuze navolging. Die tekst was in een bepaalde periode tamelijk populair. Het werd je als hoorder op het hart gebonden om het volgen van de Heere Jezus niet lichtvaardig op te vatten! Die woorden werden soms vlammend en pathetisch uitgesproken. Mijn indruk is dat deze tekst in onze tijd wat minder aan de orde komt en dat de prediker die tekst dan, zich bijna excuserend voor de vurigheid daarvan, naar voren brengt. Als het aan hem lag, zou hij dat misschien wat minder stellig hebben verwoord, zo lijkt het wel. Hij zou zich wat meer bescheiden en minder stellig hebben uitgelaten. Wat meer passend in een tijd waarin mensen méér rek en flex willen in de manier van geloven.

Aansporing of vermaning?
Het is ontegenzeggelijk waar dat deze zelfde tekst in de Herziene Staten Vertaling heel anders klinkt. ‘Maar u hebt Christus zo niet leren kennen’. Daar wordt dit zinnetje opgenomen in een betoog waarbij Paulus als het ware zijn verbazing niet onder stoelen of banken steekt als hij verneemt hoe de christenen van Efeze handelen en wandelen. Hoe is het mogelijk, schijnt Paulus te denken. ‘Maar u hebt Christus zo niet leren kennen’, reageert hij op het gedrag en de levenshouding die hem ter ore komt. Hij vervolgt dan in de HSV met: ‘Als u Hem tenminste gehoord hebt en door Hem bent onderwezen, zoals de waarheid in Jezus is’. Paulus toont zich hier kritisch-verwijtend, alsof hij wil zeggen: jullie weten toch beter! Nee, hier geen positieve aansporing zoals ‘gij geheel anders, gij het Christus leren kennen’, maar een vermanende ondertoon dat hun gedrag hem erg tegenvalt. Hij had anders verwacht! Mensen die de Heere Jezus willen volgen, hebben het verlangen om gelijkvormig aan Hem te zijn. Het stelt hem echt teleur.

Niet mals
De woorden die Paulus in deze passage vanaf vers 17 bezigt, zijn lang niet mals. Ze klinken ons binnen het klimaat van alles is geoorloofd binnen veel kerken schril in de oren. De gemeenteleden mogen niet, zoals de heidenen ‘wandelen in de zinloosheid van hun denken’. Paulus typeert die heidenen met de volgende karakteristieken: ‘Verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven dat uit God is.’ Dat alles is een gevolg van ‘de onwetendheid die in hen is, door de verharding van hun hart’. In onze tijd hebben wij misschien de neiging Paulus in de rede te willen vallen en Paulus te vragen of het niet wat minder kan? Maar Paulus weet van geen ophouden! Die heidenen hebben zich, ‘ongevoelig als ze zijn, overgegeven aan losbandigheid om alle onreinheid begerig te bedrijven’ (vs. 19). En dan zegt Paulus in vs. 20: ‘Maar u hebt Christus zo niet leren kennen…’ Hij wil beklemtonen dat de volgelingen van de Heere Jezus zó niet in het leven mogen staan.

Mal van verdorvenheid
Als ik mij niet vergis vinden velen binnen de christelijke wereld deze tekening veel te zwart-wit. Vallen er geen nuances op aan te brengen? De seculiere wereld kent toch niet alleen maar slechte mensen? Er zijn toch ook mensen die er een grote innerlijke beschaving op nahouden? Velen vinden dit echt te kras en te gortig! Dit is een pikzwarte tekening die niet helemaal recht doet aan mensen. Er zijn mensen van goede wil die met geen mogelijkheid binnen deze mal van verdorvenheid passen. Toch blijft Paulus in deze passage op dit aambeeld hameren en past hij op de gemeenteleden het beeld van de oude mens en de nieuwe mens toe. Die oude mens moeten wij afleggen en de nieuwe mens moeten wij aandoen. Daar moeten wij ons mee bekleden (vs. 22-24). Die is naar het beeld van God geschapen en lijkt in niets op wat bij het oude menszijn hoort.

Zijn wij echt zo ánders?
Mij bekruipt het gevoel wat ik soms bij andere christenen meen waar te nemen: zijn wij echt zo anders dan velen om ons heen? Trekken wij niet een veel te mooie jas aan met die hoogdravende woorden van Paulus? Er is ooit iemand geweest die heeft gezegd: ‘De wereld valt soms zo mee en de kerk valt soms zo tegen!’ Wij kunnen inderdaad niet pochen op een groot fatsoen en een diepe moraal. Dan bedriegen wij onszelf. Alleen in Christus zijn wij een nieuwe schepping. In Hem alleen groeien wij in gelijkvormigheid aan Zijn beeld. Toch is het vreemd dat wij soms zoveel moeite hebben met ons ánders-zijn. Wij willen de verschillen met mensen in de wereld nauwelijks accentueren. Wij kunnen daar nauwelijks. mee uit de voeten. Wij stellen ons de vraag: zijn wij echt wel zó anders? Wij kunnen die verschillen nu eenmaal niet wegpoetsen of elimineren. Paulus noemt ons in hoofdstuk 5 ‘kinderen van het licht’ die het contrast vormen met de kinderen van de duisternis, die Paulus voorziet van het predicaat ‘kinderen van de ongehoorzaamheid’ (5: 6-8). Wij hebben ons erfdeel in het Koninkrijk van Christus en van God (5: 5) en worden opgeroepen te wandelen als ‘kinderen van het licht’ (5: 8)! Wéés wat je bent, zegt de apostel dus met andere woorden.

‘Los-bandigheid’
Het inclusieve denken heeft vat op ons gekregen als we geen onderscheid maken tussen christenen en heidenen. Als we menen dat het er niet zo toe doet dat we wedergeboren zijn tot een levende hoop, zoals Petrus dat schrijft in het begin van zijn eerste brief. Het wordt ons zo ingeprent dat we ons maar niets moeten verbeelden en dat we geen haar beter zijn dan de mensen uit de wereld. Maar het tegendeel is waar! In Christus is onze positie wezenlijk anders geworden: we zijn geroepen uit de wereld en zijn geheiligde burgers geworden van het Koninkrijk der hemelen. Daarom heeft Paulus recht van spreken door ons te manen gehéél ánders te zijn of zoals de HSV het zegt: durven zó te zijn, zoals we Christus hebben leren kennen. Dat is leven in verbondenheid met de Heere Jezus. Dat is iets anders dan leven in ‘losbandigheid’, die hij een kenmerk noemt van het leven dat ‘vervreemd’ is van God. Zo leven de heidenen, ook al kennen ze een hoge beschaving. Ze hebben geen band met God, ze zijn zelfs vervreemd van het leven, dat uit God is. Het is misschien hierbij zinvol losbandigheid te schrijven als ‘los-bandigheid’, een situatie of toestand waarin ze ‘los’ zijn van alle banden, maar daardoor ‘vast’ zitten aan banden die hen gebonden houden en hen knechten.

‘Gebrokenheid’ is niet hetzelfde als ‘zonde’
Waar we nu inmiddels aan gewend zijn is dat we bijna niet meer het begrip ‘zonde’ hardop durven te noemen. De gescheidenheid van God is een zondige gescheidenheid, luidt het getuigenis van de Schrift. Maar nogmaals ‘zonde’ durven we iets niet meer te noemen. Tragisch, dat we ons hebben laten verleiden tot een ander begrippenapparaat, waarin zo’n elementair en volstrekt Bijbels begrip uit verwijderd is. Voor ‘zonde’ is een ander begrip gekomen. We hebben dat verwisseld voor het begrip ‘gebrokenheid’. Dat herkennen we alom en overal: er is zoveel pijn en verdriet, zoveel lijden, zoveel tranen. Het leven van mensen is een mozaïek van gebroken scherven. We zeggen het Paulus na als hij de ‘gebrokenheid’ aanduidt als het ‘lijden van de tegenwoordige tijd’ (Rom. 8: 18), die volgens hem niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. Maar in de kern van de boodschap die hij brengt is het toch de kruisdood en de opstanding van de Heere Jezus Christus dat als middelpuntzoekende kracht fungeert van het evangelie, waarvoor de apostel zich niet schaamt (Rom. 1: 16). De zonde maakte de komst van de Heere Jezus noodzakelijk en voor de zonde van de wereld is Hij aan het kruis genageld. Als de kerk die centrale boodschap laat aantasten, aanpassen en verkwanselen, heeft die kerk haar reden van bestaan opgegeven. De verzoening door het geloof in de Heere Jezus is voor de kerk de grote roeping in de wereld, ‘want Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij (God) tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’ (2 Kor. 5: 21).