(Heden) zult gij met Mij in het paradijs zijn

Gert van de Weerd • 87 - 2011 • Uitgave: 8
Deze woorden sprak Jezus tegen één van de moordenaars die met Hem gekruisigd werden. Het is een belangrijke uitspraak, die iets van de geheimen ontsluiert van het zalige leven dat de gelovige wacht.

Het paradijs; wat is dat voor een plaats? In de kerkelijke traditie is dat de Hof van Eden. Het woord paradijs komt van het Griekse paradeisos en dat is weer afgeleid van het Perzische woord pairida'eza. Dat betekent park of lusthof. In het Oude Testament vinden we verwante woorden in Prediker 2:5 (parken) en in Hooglied 4:13 (lusthof). Echter, nergens in de Bijbel wordt de Hof van Eden paradijs genoemd. Toch mogen we de Hof van Eden een paradijs noemen, simpel omdat het woord paradijs een heel mooi park beschrijft. Het is dus een soortnaam (Darby).

Ons paradijs is in de hemel
We weten nu wat meer over het woord paradijs, maar zijn daarmee niet veel verder gekomen. Dus zoeken we verder in het Nieuwe Testament. Daar vinden we het woord slechts op drie plaatsen terug. Behalve in Lucas 23:43 is dat: 2 Korintiërs 12:3-4 'En ik weet van die persoon - of het in het lichaam of buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het - dat hij weggevoerd werd naar het paradijs'; en Openbaring 2:7 'Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.'
Uit de context blijkt dat in voorgaande teksten gesproken wordt van een plaats in de hemel, niet op aarde. Het paradijs in Nieuwtestamentische zin is dus een heel mooie plaats in de hemel.

Over welk 'heden' spreekt Jezus?
Laten we nu de uitspraak van Jezus eens bestuderen; Lucas 23:43 'En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.'
Als we van voorgaande tekst uitgaan, dan belooft Jezus de moordenaar aan het kruis, dat hij heden (dus die dag), samen met Jezus het hemelse paradijs zal binnengaan. Echter, als we Jezus blijven volgen, dan daalde Hij bij Zijn sterven af in het dodenrijk en stond Hij pas op de derde dag op. Matteüs 12:40 bevestigt dat: 'Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten.' En Johannes 20:17 'Jezus zeide tot haar (Maria): Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader (de hemel)'
Voorgaande Schriftplaatsen zijn glashelder. Jezus is dus niet diezelfde dag naar de hemel en/of het paradijs gegaan. Spreekt Jezus zichzelf dan tegen? Natuurlijk niet; we moeten de tekst anders lezen.

Een andere interpretatie
Ons vers uit Lucas 23 is een NBG-vertaling uit de Griekse grondtekst. Oorspronkelijk ontbraken daar de leestekens, dus ook de komma's en de dubbele punt. Die zijn er door de vertalers bijgezet. We kunnen deze tekst daarom ook zo lezen: 'Voorwaar, Ik zeg u vandaag/nu: Gij zult met Mij in het paradijs zijn.'

Plechtig woordgebruik
Het woord heden of vandaag/nu (Grieks: semeron) is een Hebraïsme. Dat wil zeggen dat het verwijst naar een plechtig woordgebruik in het Oude Testament. Zoals in Deuteronomium 4:39-40 ‘Weet daarom heden en neem het ter harte, dat de HERE de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het land, dat de HERE, uw God, u geven zal voor altijd.' En Deuteronomium 15:15 'Daarom geef Ik u heden dit gebod.' Ook in Lucas 23:43 is sprake van een belangrijke mededeling. Het woord voorwaar,/i> heeft daarin de betekenis van een plechtige eed: 'Voorwaar, Ik zeg u heden: Gij zult met Mij in het paradijs zijn.'

We geven twee Schriftplaatsen die voorgaande exegese onderschrijven. Johannes 3:13 'En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.' Johannes 7:33-34 'Jezus dan zeide: Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft. Gij zult Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen.'

Ik ga heen om u plaats te bereiden
Maar, wat belooft Jezus dan aan de berouwvolle moordenaar? Dat begint met zijn vraag in vers 42: 'En hij zeide: Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt.' Dat hemelse koninkrijk was er nog niet. Dat was in wording. Daarom zegt Jezus in Johannes 14:2 'In het huis mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u plaats te bereiden.' Die plaats is het hemelse paradijs.

Nu Lucas 23:43 naar betekenis duidelijk is geworden, rijst de vraag: Wanneer ging/gaat die moordenaar dan wel het paradijs binnen? Ook daar geeft de Bijbel een duidelijk antwoord op. 'Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage' (Johannes 6:40). Die 'jongste dag' wordt beschreven in 1 Tessalonicenzen 4:15-17 'Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen.'

Gij zult rusten en daarna opgewekt worden
De Bijbel spreekt dus van het 'opwekken van hen die ontslapen zijn'. 'Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen' (Daniël 12:13). 'Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel' (Johannes 5:28-29). 'En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles, wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongste dage' (Johannes 6:39-40,44 en 54). 'Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren' (1 Korintiërs 15:20-23, NBV).

Voor hen die in Christus sterven, zal de periode tussen sterven en opstanding waarschijnlijk ongemerkt voorbijgaan. Het sterven zal voor hen een poort zijn naar de vereniging met Jezus Christus en dan zullen zij met Hem opvaren naar de hemel en voor altijd bij Hem zijn. In die context kunnen we dan toch weer zeggen: 'œHeden zult gij met Mij in het paradijs zijn.'

Gert van de Weerd