Vragen - jrg. 80-10

ds. Theo Niemeijer • 80 - 2004/05 • Uitgave: 10
Vragen



G. G. te E. stelt ons een paar vragen over "vertaalproblemen" van de Bijbel:

In een plaatselijke krant schrijft drs. H. Boswinkel over Pasen, dat het graf van de Here Jezus waarschijnlijk helemaal niet leeg geweest is. Het laatste gedeelte van het Marcus evangelie is namelijk later toegevoegd. (G. G. te E.)




Antwoord:

Het gedeelte van Marcus 16:9-20 staat inderdaad tussen haakjes, hetgeen aangeeft dat dit gedeelte in de oudste manuscripten niet voorkomt. Wat H. Boswinkel echter niet opmerkt is het feit, dat dit alleen geldt voor het gedeelte vanaf vers 9. In het voorafgaande gedeelte wordt uitvoerig geschreven over de opstanding van Christus en het lege graf! (16:6). Verder hebben we ook de andere evangeliën die over het lege graf spreken en wel degelijk tot de oudsten manuscripten behoren.

Marcus droeg eigenlijk een dubbele naam: Johannes Marcus. Johannes als Joodse - en Marcus als Latijnse naam. Hij was de zoon van Maria, een welgestelde vrouw bij wie de eerste gemeente aan huis gastvrijheid ontving. Hij was een neef van Barnabas en vergezelde Paulus en Barnabas op hun eerste zendingsreis. Nadat Marcus zijn reis afbrak en vervroegd terugkeerde naar Jeruzalem wilde Paulus hem niet meer mee nemen op reis, waardoor tussen Barnabas en Paulus een meningsverschil ontstond. Later werd dit meningsverschil bijgelegd en beschreef Paulus, Johannes Marcus als een toegewijde en bruikbare mededienstknecht. Marcus had waarschijnlijk veel contact met Petrus. Vanuit deze relatie heeft hij zijn evangelie, zeer fragmentarisch, over het leven van de Here Jezus geschreven.
Op een bijzonder subtiele manier signeert hij zijn evangelie met de omschrijving van een jongeman, die bij de gevangenneming van de Here Jezus ternauwernood ontkomt en in zijn vlucht zijn kleed achterlaat en naakt wegvlucht (14:51-52).

Het Marcus Evangelie is naar aller waarschijnlijkheid het oudste evangelie (ongeveer 65 na Chr.).





In de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) Jacobus 2:1 met "broeders en zusters". Waarom is het woord "zusters" door de NBV aan dit vers toegevoegd? Mag dat zomaar?



Antwoord:

In het Grieks wordt hier het woord "Adelphos" gebruikt, een woord dat in het Nederlands niet te vertalen valt. Het woord Adelphos is één woord voor broeders en zusters, zoals het Duitse woord "Geschwister" ook één woord voor beide is. Er wordt in deze NBV dus niets toegevoegd.





M. P. te E. hebben nieuwe buren gekregen, waarvan de vrouw aktief aan hekserij doet. Ze beweert in haar vorige leven een priesteres geweest te zijn, hangt haar tuin vol met vogelkooitjes en allerlei hekserij attributen, waarbij de heksenmuts ook niet ontbreekt. We wonen samen onder één kap en we vragen ons af, op welke manier we ons als christenen in deze situatie op moeten stellen en of deze hekserij ook ons kan beïnvloeden. Het zijn best heel vriendelijke mensen maar de gemaaktheid druipt er vanaf. Ons contact met hen beperkt zich tot goede morgen en lekker weer enz.



Antwoord:

In Filippenzen 2:15 lezen we: "…opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het Woord des levens vasthoudende…"

In bovenstaand vers lezen we, dat we als kinderen Gods midden in de zondige wereld leven. De Here Jezus bad in het Hogepriesterlijk gebed: "Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze" (Johannes 17:15). Ook de eerste gemeente leefde in een omgeving waar de occulte en seksuele zonden zeer sterk aanwezig waren. Zolang we in Christus blijven en ons aan Gods Woord vasthouden, kan de duivel niets met ons beginnen…veeleer zullen we juist een verhindering zijn voor de machten der duisternis!

Misschien wil de Here u wel gebruiken om deze machten door uw aanwezigheid te verbreken. Wel is het belangrijk deze occulte zaken niet op te zoeken. Blijf er zo ver mogelijk vandaan. Bij u is de situatie anders, het is op uw weg gekomen. We behoeven er niet voor weg te vluchten, maar juist onze gemeenschap met Christus te zoeken.

Petrus moedigt ons aan, niet bang voor deze machten te zijn: "Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat uw broeders in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten" (1 Petrus 5:9).

We behoeven dus niet angstig te zijn, want dan zouden we de duivel te veel eer geven! Zolang we in Christus blijven zijn we meer dan overwinnaars en wil Hij ons juist gebruiken om de werken van de duivel te ontmaskeren en te verbreken!





In Mattheüs 16:19 lezen we dat de Here Jezus aan Petrus de sleutels van het koninkrijk der hemelen geeft. De Roomse kerk gelooft op grond van deze uitspraak, dat Petrus aan de hemelpoort staat om mensen wel of niet toe te laten in de hemel. Is deze gedachte juist? Zo niet, wat betekent deze uitspraak uit Mattheüs 16 dan wel?

In lied 232 uit Joh. de Heer zingen we toch in het vierde couplet: "Bij der eng'len vreugdezangen zal ons Jezus Zelf ontvangen, in Gods huis in 't Vaderland."
(M. v. B. te V.)




Antwoord:

In dit vers geeft de Here Jezus aan Petrus niet de sleutel van de hemelpoort, maar van het koninkrijk der hemelen. Dit koninkrijk der hemelen is niet in de hemel maar komt vanuit de hemel op aarde. Voor het koninkrijk der hemelen zullen de aardse machten moeten wijken en plaatsmaken voor de heerschappij van de Vredevorst op aarde. Door het evangelie dat vanaf Pinksteren wereldwijd verkondigd word mag iedereen, die dit evangelie aanvaardt en gelooft, deelgenoot worden van dit hemels koninkrijk. We worden verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben en de vergeving der zonden" (Kolossenzen 1:13). Dit koninkrijk begint reeds bij de schare die aan de gemeente toegevoegd wordt. Tijdens dit koninkrijk zal de gemeente, samen met Christus, als koningen en priesters hun taak op aarde vervullen. Ook Israël zal daarbij een belangrijke rol spelen, want Hij komt immers terug als de koning der Joden om vanuit Jeruzalem, de stad van de grote Koning, over geheel de aarde te regeren. Dit evangelie zou vanaf Pinksteren wereldwijd verkondigd moeten worden en daar waren de apostelen nog niet van op de hoogte. Er bestond een enorme kloof tussen de Joden en de Samaritanen, laat staat tussen de Joden en de heidenen (niet-Joden).

Petrus ontvangt nu van de Here Jezus een "sleutelpositie" waarin hij een cruciale rol vervult om niet alleen voor de Joden maar ook de Samaritanen en zelfs de heidenen de deur te openen tot het evangelie. We zien hoe Petrus deze rol vervult in Handelingen 2 - 7 voor het Joodse volk, in Handelingen 8 voor het Samaritaanse volk en in Handelingen 9 en 11 voor de heidenen.

Nadat Petrus zijn sleutelpositie in Handelingen 9-11 vervuld heeft, zien we dat vanaf dat moment alle bevolkingsgroepen een open deur aangeboden kregen om zich bij de gemeente aan te sluiten en daarmee deel te krijgen aan het koninkrijk der hemelen. Petrus ontving sleutels , dus meer dan één. Voor de hemel is geen sleutel nodig, laat staan meerdere sleutels! Voor de toetreding van de Joden, de Samaritanen en de Heidenen tot het koninkrijk der hemelen heeft Petrus deze sleutels mogen gebruiken en elke bevolkingsgroep had weer zijn eigen aanpak, (sleutel) nodig om er bij te mogen horen. Hoe wonderlijk heeft de Here Petrus hierin gebruikt als zijn bijzonder instrument in deze belangrijke zaak!



ds. Theo Niemeijer