Alverzoening (1) - Is de alverzoening een Bijbelse optie?

ds. Yme Horjus • 88 - 2012 • Uitgave: 8
De Bijbelse leer over de hel staat ter discussie. Binnenkort verschijnt bij uitgeverij Kok de vertaling van ‘Love Wins’ (En de meeste van deze is… liefde), het omstreden boek van de Amerikaans-evangelische voorganger Rob Bell, die een vorm van ‘alverzoening’ predikt. Voor sommigen wellicht een schokkende ontdekking, maar anderen hadden dit misschien al zien aankomen op het evangelisch erf. Binnen de meeste kerken horen we namelijk nauwelijks meer iets over de hel en ook veel hedendaagse theologen en gelovigen lijken afstand te hebben genomen van de traditionele Bijbelse visie.

Al in 1997 zei 80% van de achterban van de EO dat de hel een realiteit is, maar slechts 35 % meende dat ieder die Jezus Christus niet als zijn persoonlijke Verlosser kent naar de hel gaat. Rob Bell sluit zich daarbij aan en gaat nog een stapje verder. In een boekje dat zo makkelijk leest als de Libelle en zo spannend is als Appie Baantjer, wordt niet alleen de Bijbelse leer van de hel aangevallen, maar komt ondertussen nog veel meer van wat de Bijbel leert tussen haakjes te staan. In een volgend artikel wil ik het boek van Bell onder de loep nemen, maar eerst wil ik graag de klassiek-Bijbelse leer over de hel uiteenzetten.

De hel bestaat
De beslissende vraag is namelijk niet wat wij van de hel vinden en hoe wij het spreken over de hel ervaren, maar wat de Bijbel zegt over de hel. De Schrift spreekt somber en erg indringend over dit onderwerp. Het is ook zeker geen randverschijnsel, maar komt overal voor. Ook Jezus heeft vele malen gewezen op die verschrikkelijke plaats van ‘uiterste duisternis’ waar mensen moeten ‘jammeren en knarsetanden’ (Matteüs 8:12; 13:42,50; 22:13; 24:51; 25:30; Lucas 13:28). Er staan in de evangeliën maar liefst 75 uitspraken over de hel en het eeuwige vuur, afkomstig van Jezus zelf. In een interview zei de Britse schrijver Adrian Plass: “Als er geen hel bestaat, kan ik niet begrijpen waarom Jezus zo ontzettend Zijn best deed om mensen daarvan te redden. Er moet iets zijn waarvan God wil dat wij er tot elke prijs uit de buurt blijven.” In de Bijbel zullen we geen uitgewerkte ‘leer’ aantreffen over de hel. Het zijn losse uitspraken, sommige in beeldrijke taal, die in al hun verscheidenheid voor het eerst op een rijtje gezet zijn door Augustinus (354-430), de bisschop van Hippo en de grote theoloog en kerkvader. Zijn uitleg van de relevante Schriftgedeelten en de door hem ontwikkelde rationele argumentatie, vormden sindsdien de basis van het orthodox-christelijk geloof op dit punt.
Voor Augustinus is de hel een realiteit. Niet alle mensen worden gered. Degenen die niet gered worden, zijn prijsgegeven aan een eeuwige veroordeling (Romeinen 2:5; Openbaring 20:11-15). Hij stelde, ‘…daar niet alle mensen verlost worden, maar verreweg het grootste aantal niet verlost wordt’ (Handboek 97). De hel is dus niet louter een theoretische mogelijkheid, maar de eeuwige bestemming voor de meerderheid van het menselijke geslacht.
Ten tweede, de hel is vreselijk en ontstellend. Er is geen grotere kwelling denkbaar dan die van de gepijnigde zielen in de hel. Hun kwellingen maken hen ‘in de hoogste mate ongelukkig’ (Stad van God (SvG) 20.1) en hen wacht een lot dat niet afschuwelijker zou kunnen zijn. De ‘eeuwige straf der verdoemden’ bestaat uit ‘voortdurende kwellingen’ die ‘zonder onderbreking zijn’ (Handboek 112). En hij legt verder uit: “Indien deze toorn alleen bestond uit het verlies van het Koninkrijk Gods, de verbanning uit de staat Gods, de vervreemding van het leven Gods, het gemis van de zo grote veelvuldigheid van Gods lieflijkheid, die Hij weggelegd heeft voor degenen, die Hem vrezen (Psalm 31:20) en voltooid voor degenen, die op Hem hopen, dan is die toorn, indien hij eeuwig is, een zo grote straf, dat geen enkele van de folteringen, die wij kennen, er mee kan vergeleken worden, ook al duren zij nog zoveel eeuwen lang” (Handboek 112).
Ten derde, de hel is eindeloos (Matteüs 25:41). Zij die erin terecht komen zullen nooit vergaan en kunnen niet ontsnappen aan de folteringen. Zij overleven in een soort van ‘tweede dood’ (Openbaring 2:11; 20:6) waarin een ‘eeuwig lijden niet sterft, maar kwelt en aan de verderfelijkheid geen einde komt’ (Handboek 92). Het is een staat van ‘altijddurend ongeluk’ zonder ontsnappingsmogelijkheid (SvG 19.28).

De hel als eeuwige straf
Ten vierde, de hel is een straf (Kolossenzen 3:25). Het is de straf voor de zonde die opgelegd is door God. Omdat het geneesmiddel tegen de zonde het geloof in Jezus Christus is, is de hel de straf voor hen die dit geloof niet hebben willen aanvaarden. Het is zonder twijfel meer een vorm van vergelding dan een medicijn, omdat het niet bedoeld is om te leiden tot berouw of levensverandering. Die tijd is namelijk voorbij en komt niet weer.
Ten vijfde, de hel is rechtvaardig. Het is de straf die correspondeert met de overtreding. Geen andere bestraffing zou toereikend zijn voor de verdorvenheid van zonde tegen God. Wie anders dan een dwaas, schreef Augustinus, zou hier anders over denken? “Want wie anders dan een dwaas zou menen, dat God onrechtvaardig is, hetzij Hij het strafoordeel brengt over degene, die dat verdient, of barmhartigheid bewijst jegens hem, die haar niet verdient?” (Handboek 98). Aangezien God zelf de maatstaf van gerechtigheid is, zou God onmogelijk iets kunnen doen dat onrechtvaardig is (ongeacht of wij het kunnen begrijpen of niet). Hiervoor verwijst Augustinus naar 1 Petrus 1:17 en Romeinen 2:1. Daarom heeft niemand reden tot klagen als ‘het grotere aantal van degenen, die niet verlost zijn’ prijsgegeven wordt aan ‘de geheel rechtvaardige verdoemenis’ die ‘het gehele nageslacht verdiend had’ (Handboek 99).
Ten zesde, de hel is door God gewild en verordend. Zij is niet slechts een onpersoonlijke consequentie van de zonde, of louter en alleen iets waarin zondaren terechtkomen doordat zij hun vrijheid hebben misbruikt. Het is God die zondaars overgeeft aan de eeuwige dood, door hen eeuwige redding te onthouden. God handelt altijd stipt naar Zijn eigen goeddunken. Hij neemt geen besluiten zonder ze daarna ook uit te voeren. De menselijke halsstarrigheid kan God nooit verhinderen ‘dat geschiedde, wat de Almachtige wil, dat het geschiedt’ (Handboek 95).

Waarom?
Ten slotte, de hel is ondoorgrondelijk. Wij kunnen de hogere logica van Gods omgang met zijn zondige schepselen niet peilen. Hoe het mogelijk is dat God binnen Zijn rechtvaardigheid sommigen kan verlossen en anderen niet, is voor ons niet te bevatten. En hoe verder ook de hardvochtige straf van de ononderbroken kwellingen in de eeuwigheid passend kunnen zijn voor de overtreding van de menselijke zonde, is even onnaspeurlijk. In het licht van zulke raadsels is onze enige toevlucht om het hoofd te buigen voor de ondoorgrondelijke wijsheid van God. “Hetgeen we echter noch door zintuiglijke waarneming hebben ervaren, noch door het verstand hebben kunnen verwerven,” legt Augustinus uit, “dat moeten we zonder enige twijfel geloven op grond van het getuigenis van hen, door wie de Schrift, die terecht de Goddelijke Schrift genoemd wordt, is samengesteld” (Handboek 4). De vele zaken waarover wij nu nog in het duister tasten, zullen ons in het toekomstige leven worden geopenbaard. Vooral de redelijkheid van Gods mogelijke onwil om de meerderheid van het menselijke geslacht te redden – hoewel ze verlost hadden kunnen worden, als Hij het gewild had – is voor nu een zaak van het geloof maar “zal dan in het helderste licht der wijsheid gezien worden” (Handboek 95; cf. SvG 20.2, 20).
Ondertussen blijft het van belang om er niet aan te twijfelen dat God het goede kiest wanneer Hij Zijn oordeel velt, of het nu barmhartig uitvalt, of onbarmhartig. “Want wanneer iemand dit niet begrijpt, wie is hij dan, dat hij God zou tegenspreken?” (Handboek 99).

(Er komen nog vier vervolgartikelen)

Ds. Yme Horjus